Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David klaagt over uitstel van Gods hulp; bidt dat Hij toch, om Zijner eer wil, zijn nakend verderf voorkome; en triomfeert door geloof. |
Klacht en vertrouwen |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Hoelang, HEERE, zult Gij mij 2steeds 3vergeten? Hoelang zult Gij Uw aangezicht voor mij 4verbergen? | | 2 Of: gestadiglijk, geduriglijk, altoos, eeuwiglijk, ten enenmale, ganselijk. Het Hebreeuwse woord betekent sterkte, overwinning, en voorts eeuwigheid, langdurigheid, omdat de eeuwigheid en langdurigheid aanhouden, doordringen, immer voortgaan, en (om zo te spreken) alles ten enenmale overwinnen. Vgl. Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
3 Vgl. Gen. 8:1; 19 op vers 29. Gen. 8:1 EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. Gen. 19:29 (kt.) En het geschiedde toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden in dewelke Lot gewoond had. |
4 Vgl. Deut. 31 op vers 17. Job 13 op vers 24. Deut. 31:17 (kt.) Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is? Job 13:24 (kt.) Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? |
3 Hoelang zal ik raadslagen 5voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart 6bij dag? Hoelang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn? | | 5 Overdenkende hoe ik de handen mijner vervolgers zal mogen ontgaan. Hebr. zetten. |
6 Wanneer het licht en het gewoel van mensen en allerlei voorkomende dingen de bekommernis en droefheid plegen te breken of te verdrijven, blijf ik evenwel in zorg en bekommernis van verrast en overvallen te worden van Saul en de zijnen. |
4 Aanschouw, verhoor mij, HEERE mijn God; 7verlicht mijn ogen, opdat ik in den dood niet 8ontslape; | | 7 Dat is, verkwik mij door Uw hulp. Vgl. 1 Sam. 14:27. Ezra 9:8. Spr. 15:30. De manier van spreken wordt ook wijders gebruikt van de verlichting des verstands, Ps. 19:9. Ef. 1:18, enz. 1 Sam. 14:27 Maar Jónathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had; en hij reikte het einde des stafs uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honingraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht. Ezra 9:8 En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE onzen God, om ons een ontkoming over te laten en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig leven te geven in onze dienstbaarheid. Spr. 15:30 Het licht der ogen verblijdt het hart; een goed gerucht maakt het gebeente vet. Ps. 19:9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. Ef. 1:18 Namelijk
verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten welke is de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom is der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; |
8 Hebr. den dood niet slape, dat is, opdat ik niet den een of anderen tijd om het leven gebracht worde en sterve. Zie Deut. 31 op vers 16, en vgl. Jer. 51:39, met de aant. aldaar. Deut. 31:16 (kt.) En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan en nahoereren de goden der vreemden van dat land waar het naartoe gaat in het midden daarvan; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb. Jer. 51:39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken, spreekt de HEERE. |
5 Opdat niet mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; amijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou 9wankelen. | | a Ps. 25:2. Ps. 25:2 Beth. Mijn God, op U vertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. |
9 Dat is, sneuvelen en vallen. Vgl. Ps. 10 op vers 6. Ps. 10:6 (kt.) Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. |
6 Maar ik vertrouw op Uw 10goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij aan mij 11welgedaan heeft. | | 10 Of: goedgunstigheid, weldadigheid. |
11 Alzo wordt het Hebreeuwse woord (dat ook somtijds vergelden betekent, zie 2 Kron. 20 op vers 11) van Gods genadig weldoen aan de Zijnen gebruikt Ps. 103:2, 10, met elkander vergeleken; 116:7; 119:17; 142:8. Anders: wanneer Hij mij welgedaan zal hebben. 2 Kron. 20:11 (kt.) Zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven. Ps. 103:2 Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden; Ps. 103:10 Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Ps. 116:7 Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan. Ps. 119:17 Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. Ps. 142:8 Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven; de rechtvaardigen zullen mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. |