Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David verblijdt zich over den welstand van het huis of de kerke Gods te Jeruzalem, wensende dat het lang duren moge. |
De heerlijkheid van Jeruzalem |
1 EEN1 lied Hammaäloth, van David. Ik verblijd mij in degenen die tot mij zeggen: Wij zullen 2in het huis des HEEREN gaan. |
| 1 Zie Ps. 120:1. |
| Ps. 120:1 EEN lied Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. |
| 2 Dat is, tot de plaats in de stad Davids, waar de ark was, 1 Kron. 16:1. |
| 1 Kron. 16:1 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. |
|
2 Onze voeten 3zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem. |
| 3 Dat is, mogen staan; wij behoeven nu voortaan niet te reizen van de ene plaats tot de andere, gelijk geschied is ten tijde toen de ark des verbonds geen zekere plaats had; wij zullen haar nu steeds te Jeruzalem bij ons hebben. |
|
3 Jeruzalem is gebouwd 4als een stad die wel samengevoegd is; |
| 4 Dat is, als een stad, die welgeordineerd en volmaakt is, hetzij dat men aanziet de gebouwen, 2 Sam. 5:9. 1 Kron. 11:8, hetzij dat men het bestuur of de religie aanziet, Ef. 2:21, 22. |
| 2 Sam. 5:9 Alzo woonde David in den burcht en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. 1 Kron. 11:8 En hij bouwde de stad rondom, van Millo af en rondom heen; en Joab vernieuwde het overige der stad. Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; Ef. 2:22 Op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest. |
|
4 Waarheen 5de stammen 6opgaan, de stammen des HEEREN, 7tot de getuigenis 8Israëls, om den Naam des HEEREN te danken. |
| 5 Te weten de twaalf stammen der Israëlieten, wier God de Heere is. |
| 6 Te weten op de jaarfeesten, volgens het bevel Gods in Zijn wet voorgeschreven, Ex. 23:17. Deut. 16:16, 17. |
| Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: Deut. 16:17 Eenieder naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN uws Gods, dien Hij u gegeven heeft. |
| 7 Te weten tot de ark des verbonds, in dewelke de getuigenis, dat is, de tafelen der wet lagen, Ex. 25:21, 22. |
| Ex. 25:21 En gij zult het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. Ex. 25:22 En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af, van tussen de twee cherubs (die op de ark der getuigenis zijn zullen), alles wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls. |
| 8 Dat is, die aan het volk van Israël van God gegeven is. |
|
5 Want 9daar zijn 10de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis Davids. |
| 9 Te weten te Jeruzalem. |
| 10 Dat is, de opperste zitplaats van de justitie in het ganse Joodse land. Want Jeruzalem was de hoofdstad van het ganse land, waar de koning en zijn raden hun zitplaats hadden, 2 Kron. 19:8. Anders: daar zaten zij op de stoelen. |
| 2 Kron. 19:8 Daartoe stelde Jósafat ook te Jeruzalem enigen van de Levieten en van de priesters en van de hoofden der vaderen van Israël over het gericht des HEEREN en over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. |
|
6 11Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die 12u beminnen. |
| 11 Of: Wenst Jeruzalem vrede, dat is, welstand, als Luk. 19:42. |
| Luk. 19:42 Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. |
| 12 Te weten, o Jeruzalem. |
|
7 Vrede zij in uw 13vesting, 14welvaren in uw paleizen. |
| 13 Of: voorburcht, versterking, fort, wallen. |
| 14 Of: rust. |
|
8 Om mijner 15broederen en mijner vrienden wil zal 16ik nu spreken: Vrede zij in u. |
| 15 Onder den naam van broederen verstaat de psalmist hier het ganse volk van Israël. Want zij hadden allen één God en Vader in den hemel; en naar het vlees waren zij altegader afkomstig van den oudvader Jakob. |
| 16 Dat is, ik zal God bidden dat Hij u vrede en welvaren geve. |
|
9 Om 17des huizes des HEEREN onzes Gods wil zal aik het goede voor u zoeken. |
| 17 Dat is, des tabernakels, 1 Kron. 16:1, en daarna des tempels, die na Davids dood van Salomo gebouwd is. |
| 1 Kron. 16:1 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. |
| a Neh. 2:10. |
| Neh. 2:10 Toen nu Sanballat, de Horoniet, en Tobía, de Ammonitische knecht, dat hoorden, mishaagde het hun met groot mishagen, dat er een mens gekomen was om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israëls. |