Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet beschrijft zijn vast vertrouwen op den Heere, Die hem bewaarde voor alle kwaad. |
De Bewaarder Israëls |
1 EEN1 lied Hammaäloth. Ik hef mijn ogen op 2naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. |
| 1 Als Ps. 120 op vers 1. |
| Ps. 120:1 (kt.) EEN lied Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. |
| 2 Te weten van het beloofde land, hetwelk een pand was van Gods gunst tot Zijn volk; en versta hier inzonderheid het gebergte van Sion en Moria, alwaar God op een bijzondere manier Zijn tegenwoordigheid toonde. Zie Ps. 87:1. |
| Ps. 87:1 EEN psalm, een lied voor de kinderen van Korach. Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid. |
|
2 3Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft. |
| 3 Hij verklaart zijn vorige woorden, te kennen gevende dat hem eigenlijk van het gebergte de hulp of verlossing niet komen zou, maar van den HEERE, Die een Heere is niet alleen van het land Kanaän, maar van de ganse wereld. |
|
3 4Hij zal uw voet niet laten wankelen; 5uw Bewaarder zal niet sluimeren. |
| 4 Hier spreekt de profeet zichzelven aan, als Psalm 103 en 104. Of hij spreekt zijn onderzaten aan, hen verzekerende van de goedertierenheid Gods. |
| 5 Dat is, de Heere, Die u bewaart, zal geenszins verzuimen hetgeen dat tot uw best is strekkende. |
|
4 Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. |
5 De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is 6uw Schaduw aan uw rechterhand. |
| 6 Dat is, uw Beschutter en Beschermer, mogende vergeleken wezen bij een schaduw of deksel, waaronder men schuilt, Ps. 109:31; 110:5. Jes. 4:6; 25:4. Zie de aant. Num. 14:9. |
| Ps. 109:31 Want Hij zal den nooddruftige ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen die zijn ziel veroordelen. Ps. 110:5 De Heere is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns. Jes. 4:6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. Jes. 25:4 Want Gij zijt den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht voor den vloed, een Schaduw voor de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand. Num. 14:9 (kt.) Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig, en vreest gij niet het volk dezes lands, want zij zijn ons brood; hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons; vreest hen niet. |
|
6 De 7zon zal u des daags niet 8steken, noch de maan des nachts. |
| 7 De zin is: Hij zal u als met een wolk bedekken, gelijk Hij eertijds uw voorouders gedaan heeft, toen zij uit Egypte kwamen, Ex. 13:21. Ps. 78:14. Jes. 49:10. Openb. 7:15, 16. |
| Ex. 13:21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hun lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Ps. 78:14 En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs. Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. Openb. 7:15 Daarom zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Openb. 7:16 Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. |
| 8 Te weten met haar stralen. Hebr. slaan. Zie Gen. 8:21. |
| Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
|
7 9De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. |
| 9 Sommigen nemen deze twee laatste verzen als een wens, aldus: De Heere beware u, enz. |
|
8 De HEERE 10zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid. |
| 10 Dat is, Hij zal u behoeden in al uw handel, in al uw doen en laten. Zie Deut. 28:6. Zie ook dergelijke manier van spreken 2 Sam. 3:25. 2 Kron. 1:10. Hand. 1:21. |
| Deut. 28:6 Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan. 2 Sam. 3:25 Gij kent Abner, den zoon van Ner, dat hij gekomen is om u te overreden, en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten alles wat gij doet. 2 Kron. 1:10 Geef mij nu wijsheid en wetenschap, dat ik voor het aangezicht van dit volk uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk kunnen
richten? Hand. 1:21 Het is dan nodig, dat van de mannen die met ons omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, |