Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David bidt om zijn en der kerke behoudenis van de algemene boosheid, ontrouw, valsheid, bedriegerij, trotsheid en tirannie, die bij de regenten in zwang was; en profeteert dat God hen richten en de vromen behouden zal, volgens de getrouwe beloften Zijns Woords.
 
Klacht over ontrouw
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op de 2Scheminîth.
1 Zie Ps. 4 op vers 1. verwijsteksten
2 Zie Ps. 6 op vers 1. verwijsteksten
 
2 3Behoud, o HEERE, want ade 4goedertierene ontbreekt; want de 5getrouwen zijn weinig geworden onder de 6mensenkinderen.
3 Of: Verlos, te weten ons, in dezen droevigen toestand.
a Jes. 57:1. verwijsteksten
4 Dat is (als wij zeggen), liefde en trouw is weg. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 4 op vers 4. verwijsteksten
5 Het Hebreeuwse woord betekent waarachtigen, of getrouwen, gelovigen, 2 Sam. 20:19. Ps. 31:24, en ook waarachtigheden of getrouwheden, dat is, alle getrouwheid of trouw, als Spr. 14:5; 20:6. Jes. 26:2. Beide zouden hier kunnen passen. verwijsteksten
6 Of: adamskinderen.
 
3 Zij spreken 7valsheid, 8eenieder met zijn naaste, met 9vleiende lippen; zij spreken met een 10dubbel hart.
7 Of: ijdelheid, onnuttigheid.
8 Hebr. de man met zijn naaste of metgezel.
9 Hebr. een lip van vleiingen of gladdigheden, dat is, die wel kan vleien. Alzo in het volgende vers.
10 Hebr. hart en hart; dat is, hun hart denkt anders dan de mond spreekt. Vgl. Deut. 25 op vss. 13, 14. verwijsteksten
 
4 De HEERE 11snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong,
11 Of: zal afsnijden.
 
5 Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn 12onze; wie is heer over ons?
12 Hebr. met of bij ons, dat is, in onze macht.
 
6 Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten dien hij 13aanblaast.
13 Dat is, dien de goddeloze meent zonder moeite, als met een geblaas, te verstuiven (te weten den vrome), dien zal Ik tegen des goddelozen dank in vaste behoudenis stellen. Zie Ps. 10 op vers 5. Anders: dien hij (de goddeloze) strikken legt. verwijsteksten
 
7 bDe 14redenen des HEEREN zijn 15reine redenen, 16zilver, 17gelouterd in een aarden smeltkroes, 18gezuiverd 19zevenmaal.
b 2 Sam. 22:31. Ps. 18:31; 119:140. Spr. 30:5. verwijsteksten
14 Zo alle in het gemeen, als Zijn genadige beloften in het bijzonder, waarop de profeet in het volgende vers gaat.
15 Zonder enige fout, besmetting, bedrog of valsheid; gelijk gelouterd zilver zonder schuim. Vgl. Ps. 19 op vers 10. verwijsteksten
16 Dat is, gelijk zilver dat, enz.
17 Gezuiverd, gekeurd, door smelting in een aarden smeltkroes of smeltoven, fornuis, ter aarde, of in de aarde, als sommigen. Vgl. Ps. 18:31; 119:140. Spr. 30:5. verwijsteksten
18 Eigenlijk gesmolten, en alzo gezuiverd en van alle onreinheid en schuim geklaard.
19 Dat is, menigmaal, volkomenlijk. Zie Gen. 4 op vers 15. 1 Sam. 2:5. Spr. 24:16; 26:25. verwijsteksten
 
8 Gij, HEERE, zult 20hen bewaren; Gij 21zult hen behoeden voor dit 22geslacht, tot in eeuwigheid.
20 Versta de vromen en onschuldigen, tegen de praktijken der goddelozen, die om hen gaan als briesende leeuwen.
21 Hebr. zult hem behoeden, dat is, elkeen van hen.
22 Dat is, voor deze boze mensen, die in dezen tijd tezamen leven, als Deut. 1:35. Vgl. Matth. 11:16 met Luk. 7:31, en Matth. 12:42 met Luk. 11:31. Het Hebreeuwse woordje dor heeft de betekenis van duren, een durenden of langen tijd wonen of blijven (zie Ps. 84:11), en wordt voorts genomen voor eens mensen leeftijd op aarde, Pred. 1:4, en wijders voor een menigte van mensen die op één tijd of tezamen leven, zo bozen, gelijk hier en elders, als vromen, Ps. 14:5; 73:15, enz. verwijsteksten
 
9 De goddelozen draven 23rondom, 24wanneer de 25snoodsten van des mensen kinderen verhoogd worden.
23 De profeet wil zeggen, als goddelozen (die de snoodste zijn onder de mensen) tot staten en ambten worden voorgetrokken en aan de regering komen, dan wordt het overal vol van goddelozen, die zeer stout, bitter en wrevelig zijn tegen de vromen. Vgl. Spr. 28:12, 28; 29:16. verwijsteksten
24 Of: dewijl.
25 Hebr. de snoodheid, of nietswaardigheid, dat is, de allersnoodsten, laagsten, het schuim van mensen, gelijk zwelgers en slempers zijn, Deut. 21:20. Spr. 23:21, gesteld tegen dengene of hetgeen dat kostelijk en dierbaar is, Jer. 15:19. Zie wijders Job 35 op vers 13. verwijsteksten

Einde Psalm 12