Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het gouden alfabet |
Aleph |
1 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, adie in de wet des HEEREN gaan. a Ps. 1:1.  |
a Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
2 Welgelukzalig zijn zij die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; |
3 Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. |
4 HEERE, Gij hebt geboden dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. |
5 Och, dat mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewaren! |
6 Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. |
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. |
8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer. |
Beth |
9 Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord. |
10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. |
11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. |
12 HEERE, Gij zijt gezegend, leer mij Uw inzettingen. |
13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. |
14 Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen dan over allen rijkdom. |
15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. |
16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten. |
Gimel |
17 bDoe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. b Ps. 103:2; 116:7.  |
b Ps. 103:2 Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden; Ps. 116:7 Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan. |
18 Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. |
19 Ik ben ceen vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. c Gen. 47:9. 1 Kron. 29:15. Ps. 39:13. Hebr. 11:13.  |
c Gen. 47:9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hunner vreemdelingschappen. 1 Kron. 29:15 Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting. Ps. 39:13 Hoor, HEERE, mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore, zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U; een bijwoner, gelijk al mijn vaders. Hebr. 11:13 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. |
20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te allen tijde. |
21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen. |
22 Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. |
23 Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. |
24 dOok zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden. d Ps. 43:4.  |
d Ps. 43:4 En dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God! |
Daleth |
25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. |
26 Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; eleer mij Uw inzettingen. e Ps. 25:4; 27:11; 86:11.  |
e Ps. 25:4 Daleth. HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. Ps. 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. Ps. 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. |
27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. |
28 Mijn ziel drupt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord. |
29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. |
30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. |
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE, beschaam mij niet. |
32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben. |
He |
33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. |
34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte. |
35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. |
36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid. |
37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. |
38 Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. |
39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze; want Uw rechten zijn goed. |
40 Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. |
Vau |
41 En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE, Uw heil, naar Uw toezegging; |
42 Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. |
43 En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. |
44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. |
45 En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. |
46 Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen. |
47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. |
48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten. |
Zain |
49 Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. |
50 Dit is mijn troost in mijn ellende; want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. |
51 De hovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. |
52 Ik heb gedacht, o HEERE, aan Uw oordelen vanouds aan, en heb mij getroost. |
53 Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. |
54 Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen. |
55 fHEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. f Ps. 16:7; 42:9.  |
f Ps. 16:7 Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. |
56 Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. |
Cheth |
57 De HEERE is mijn Deel; ik heb gezegd dat ik Uw woorden zal bewaren. |
58 Ik heb Uw aanschijn ernstiglijk gebeden van ganser harte; zijt mij genadig naar Uw toezegging. |
59 Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. |
60 Ik heb gehaast en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. |
61 De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. |
62 Te middernacht sta ik op om U te loven, voor de rechten Uwer gerechtigheid. |
63 Ik ben een gezel van allen die U vrezen, en van hen die Uw bevelen onderhouden. |
64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. |
Teth |
65 Gij hebt bij Uw knecht goedgedaan, HEERE, naar Uw woord. |
66 Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd. |
67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik; maar nu onderhoud ik Uw woord. |
68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. |
69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. |
70 Hun hart is vet als smeer, maar ik heb vermaak in Uw wet. |
71 Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. |
72 De wet Uws monds is mij beter dan gduizenden van goud of zilver. g Ps. 19:11.  |
g Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. |
Jod |
73 hUw handen hebben mij gemaakt en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. h Job 10:9. Ps. 139:13.  |
h Job 10:9 Gedenk toch dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. Ps. 139:13 Want Gij bezit mijn nieren, Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt. |
74 Die U vrezen, zullen mij aanzien en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb. |
75 Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. |
76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. |
77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve; want Uw wet is al mijn vermaking. |
78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. |
79 Laat hen tot mij keren die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen. |
80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. |
Caph |
81 Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt. |
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten? |
83 Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. |
84 Hoevele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers? |
85 De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet. |
86 Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. |
87 Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. |
88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid; dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden. |
Lamed |
89 O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. |
90 iUw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; i Pred. 1:4.  |
i Pred. 1:4 Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in der eeuwigheid. |
91 Naar Uw ordinantiën blijven zij nog heden staan, want zij alle zijn Uw knechten. |
92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk allang vergaan. |
93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. |
94 Ik ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. |
95 De goddelozen hebben op mij gewacht om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. |
96 In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw gebod is zeer wijd. |
Mem |
97 Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. |
98 Zij maakt mij door Uw geboden wijzer dan mijn vijanden zijn, want
zij is in eeuwigheid bij mij. |
99 Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. |
100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. |
101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. |
102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. |
103 Hoe kzoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond! k Ps. 19:11. Spr. 8:11.  |
k Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Spr. 8:11 Want wijsheid is beter dan robijnen; en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. |
104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand; daarom haat ik alle leugenpaden. |
Nun |
105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad. |
106 lIk heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. l Neh. 10:29.  |
l Neh. 10:29 Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN onzes Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen; |
107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw woord. |
108 Laat U toch, o HEERE, welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds; en leer mij Uw rechten. |
109 Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. |
110 De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. |
111 Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. |
112 Ik heb mijn hart geneigd om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. |
Samech |
113 Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. |
114 Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild, op Uw woord heb ik gehoopt. |
115 Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. |
116 Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop. |
117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken. |
118 Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen. |
119 Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim; daarom heb ik Uw getuigenissen lief. |
120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. |
Ain |
121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. |
122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. |
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid. |
124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen. |
125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen. |
126 Het is tijd voor den HEERE dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken. |
127 Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud. |
128 Daarom heb ik al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle vals pad heb ik gehaat. |
Pe |
129 Uw getuigenissen zijn wonderbaar; daarom bewaart ze mijn ziel. |
130 mDe opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende. m Ps. 19:9.  |
m Ps. 19:9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. |
131 Ik heb mijn mond wijd opengedaan en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden. |
132 Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen die Uw Naam beminnen. |
133 Maak mijn voetstappen vast in Uw woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen. |
134 Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden. |
135 nDoe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. n Ps. 4:7.  |
n Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. |
136 Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden. |
Tsade |
137 HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht. |
138 Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen en de waarheid hogelijk geboden. |
139 Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben. |
140 oUw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. o 2 Sam. 22:31. Ps. 12:7; 18:31. Spr. 30:5.  |
o 2 Sam. 22:31 Gods weg is volmaakt, de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 12:7 De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Ps. 18:31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Spr. 30:5 Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen die op Hem betrouwen. |
141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet. |
142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid. |
143 Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen. |
144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven. |
Koph |
145 Ik heb van ganser harte geroepen; verhoor mij, o HEERE, ik zal Uw inzettingen bewaren. |
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij; en ik zal Uw getuigenissen onderhouden. |
147 pIk ben de morgenschemering voorgekomen en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt. p Ps. 5:4; 88:14; 130:6.  |
p Ps. 5:4 Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken en wachthouden. Ps. 88:14 Maar ik, HEERE, roep tot U; en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. Ps. 130:6 Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. |
148 qMijn ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten. q Ps. 63:2, 7; 90:4.  |
q Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Ps. 63:7 Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken. Ps. 90:4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake. |
149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw recht. |
150 Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet. |
151 Maar Gij, HEERE, zijt nabij; en al Uw geboden zijn waarheid. |
152 Vanouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt. |
Resch |
153 Zie mijn ellende aan en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten. |
154 Twist mijn twistzaak en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging. |
155 Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet. |
156 HEERE, Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten. |
157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet. |
158 Ik heb gezien degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. |
159 Zie aan, dat ik Uw bevelen liefheb; o HEERE, maak mij levend naar Uw goedertierenheid. |
160 Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid. |
Schin |
161 De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak, maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord. |
162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een die een groten buit vindt. |
163 Ik haat de valsheid en heb er een gruwel van, maar Uw wet heb ik lief. |
164 Ik loof U zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid. |
165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot. |
166 O HEERE, ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden. |
167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief. |
168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U. |
Thau |
169 O HEERE, laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord. |
170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging. |
171 Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben. |
172 Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid. |
173 Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren. |
174 O HEERE, ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking. |
175 Laat mijn ziel leven en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen. |
176 rIk heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten. r Jes. 53:6. Luk. 15:4, enz.  |
r Jes. 53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Luk. 15:4 Wat mens onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vindt? |