Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Deze psalm wordt afgedeeld in twee en twintig delen of pauzen. In elk deel zijn acht verzen, en elk vers begint in het Hebreeuws met die letter, waarmede het deel geïntituleerd wordt; alzo namelijk dat al de verzen van het eerste deel beginnen met aleph of a. De verzen van de tweede pauze beginnen altegader met beth, b, enz., volgens het Hebreeuwse ab, uit welke oorzaak enigen onder de geleerden dezen psalm genoemd hebben een ab der godzaligheid. Elk vers van dezen psalm begrijpt in zich óf een lof en prijs van Gods Woord, vanwege enige uitnemende hoedanigheid van hetzelve; óf een betuiging van Davids ongeveinsde liefde tot datzelve; óf anderszins, een gebed om genade om zich daarnaar te mogen schikken; want tot een van deze drie, te weten lof, gebeden of betuiging, kunnen al de verzen van dezen psalm gepast worden. En merk dit, dat in elk vers van dezen psalm David vermeldt van Gods wet, inzettingen, of ordinantiën, bevelen, getuigenissen, geboden, woord, beloften, wegen, gerichten, Naam, gerechtigheid, waarheid, of iets dergelijks; uitgezonderd alleen in het honderd twee en twintigste vers, in hetwelk hij God tot zijn hulp en bijstand aanroept. |
Het gouden alfabet |
Aleph |
1 WELGELUKZALIG zijn 1de oprechten van wandel, adie in de wet des HEEREN gaan. | | 1 Hebr. de oprechten van weg, dat is, welker weg oprecht is, dat is, die een oprecht leven voeren. |
a Ps. 1:1. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
2 Welgelukzalig zijn zij die Zijn 2getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; | | 2 Door de getuigenissen des Heeren moet men hier verstaan Zijn wetten, die Hij Zijn volk gegeven heeft tot een getuigenis van Zijn gunst en van Zijn verbond, hetwelk Hij met hen opgericht had. |
3 Ook 3geen onrecht werken, maar wandelen 4in Zijn wegen. | | 3 Dat is, geen verkeerde, onrechtvaardige werken doen. |
4 Dat is, in de wegen die Hij hun bevolen en voorgeschreven heeft. Zie de aant. 1 Kon. 11 op vers 33. 1 Kon. 11:33 (kt.) Daarom dat zij Mij verlaten en zich nedergebogen hebben voor Astoreth, den god der Sidoniërs, Kamos, den god der Moabieten, en Milcom, den god der kinderen Ammons; en niet gewandeld hebben in Mijn wegen om te doen wat recht is in Mijn ogen, te weten Mijn inzettingen en Mijn rechten, gelijk zijn vader David. |
4 HEERE, Gij hebt geboden 5dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. | | 5 Dat eenieder zich bevlijtige zijn leven naar Uw bevelen aan te stellen. |
5 Och, dat 6mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewaren! | | 6 Dat is, mijn gedachten, genegenheden, beraadslagingen en de uitwendige daden gericht of vastgemaakt. |
6 Dan zou ik 7niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden. | | 7 Te weten staande of verschijnende voor Uw aanschijn, o Heere. |
7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik 8de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben. | | 8 Dat is, de rechten die ons de gerechtigheid, die U behaaglijk is, aanwijzen. |
8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; 9verlaat mij niet al te zeer. | | 9 Dat is, onttrek mij Uw hand niet zo ver, dat ik Uw geboden verwerpen zou. God laat de Zijnen somwijlen struikelen, opdat zij hun zwakheid te beter zouden leren kennen. |
Beth |
9 10Waarmede zal 11de jongeling zijn pad zuiver houden? 12Als hij dat houdt naar Uw woord. | | 10 Dat is, bij wat middel. |
11 Dat is, zijn weg alzo aanstellen dat hij recht en zuiver is. Hij spreekt uitdrukkelijk van een jongeling (hoewel dit alle mensen aangaat), omdat de jongelieden meest geneigd zijn zich te laten afleiden van den rechten weg, door de kwade bewegingen des vleses. |
12 Of: Indien hij zich houdt naar Uw woord. Hebr. Houdende dat naar Uw woord. |
10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. | | |
11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. | | |
12 HEERE, Gij zijt 13gezegend, leer mij Uw inzettingen. | | 13 Dat is, geprezen. |
13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten 14Uws monds. | | 14 Dat is, die Gij met Uw mond uitgesproken hebt. |
14 Ik ben vrolijker 15in den weg Uwer getuigenissen 16dan over allen rijkdom. | | 15 Dat is, vanwege den weg dien mij Uw getuigenissen of geboden aanwijzen. |
16 Dat is, meer dan of ik al het goed, have, of rijkdom der wereld bezat. |
15 Ik zal 17Uw bevelen overdenken, en op 18Uw paden letten. | | 17 Anders: van Uw bevelen spreken. |
18 Te weten die Gij in Uw wet Uw volk hebt voorgeschreven. |
16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; 19Uw woord zal ik niet vergeten. | | 19 Of: Uw woorden. |
Gimel |
17 bDoe wel bij 20Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware. | | b Ps. 103:2; 116:7. Ps. 103:2 Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden; Ps. 116:7 Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan. |
20 Dat is, bij mij, die Uw knecht ben. |
18 Ontdek 21mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet. | | 21 Niet zozeer de vleselijke ogen als de ogen des verstands, aldus bekennende zijn aangeboren blindheid en verdorvenheid. Zie 1 Kor. 2:14. 1 Kor. 2:14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. |
19 22Ik ben ceen vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet. | | 22 Alsof hij zeide: Ik ben als een arme pelgrim en wandelaar, niet wetende noch kennende den weg dien ik moet ingaan; daarom bid ik U, o Heere, dat Gij mij wilt leren en leiden door Uw wetten. Zie Ps. 39 op vers 13. Ps. 39:13 (kt.) Hoor, HEERE, mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore, zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U; een bijwoner, gelijk al mijn vaders. |
c Gen. 47:9. 1 Kron. 29:15. Ps. 39:13. Hebr. 11:13. Gen. 47:9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hunner vreemdelingschappen. 1 Kron. 29:15 Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting. Ps. 39:13 Hoor, HEERE, mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore, zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U; een bijwoner, gelijk al mijn vaders. Hebr. 11:13 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. |
20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te allen tijde. | | |
21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden 23afdwalen. | | 23 Te weten moedwilliglijk. |
22 24Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden. | | 24 Hebr. Rol af van op mij. |
23 Als zelfs de vorsten zittende 25tegen mij gesproken hebben, heeft 26Uw knecht Uw inzettingen 27betracht. | | 25 Zich tezamen beradende hoe zij mij ten verderve brengen mochten. |
26 Dat is, ik, die Uw knecht ben. |
27 Dat is, overlegd, bedacht, bepeinsd. Zie vers 15. Ps. 1:2. En dit is te merken op dit woord dezen gansen psalm door. vers 15 Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
24 dOok zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden. | | d Ps. 43:4. Ps. 43:4 En dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God! |
Daleth |
25 28Mijn ziel kleeft aan het stof; 29maak mij levend naar Uw woord. | | 28 Dat is, ik ben schier dood en in het stof der aarde begraven. Hiermede geeft de profeet te kennen een zeer zwaar en zorgelijk lijden. Zie Ps. 44:26. Ps. 44:26 Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. |
29 Of: behoud mij in het leven naar Uw woord, dat is, naar Uw belofte. |
26 30Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; eleer mij Uw inzettingen. | | 30 Ik heb U, o Heere, mijn handelingen en gelegenheden geopenbaard, en mijn zaken U ten enenmale bevolen, biddende dat Gij dezelve altemaal wildet richten en stieren naar Uw heiligen en goeden wil en tot mijn zaligheid. |
e Ps. 25:4; 27:11; 86:11. Ps. 25:4 Daleth. HEERE, maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. Ps. 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. Ps. 86:11 Leer mij, HEERE, Uw weg; ik zal in Uw waarheid wandelen; verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams. |
27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. | | |
28 Mijn ziel drupt weg van treurigheid; 31richt mij op naar Uw woord. | | 31 Of: bevestig mij, als vss. 38, 106. vers 38 Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is. vers 106 Ik heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid. |
29 Wend van mij 32den weg der valsheid, en 33verleen mij genadiglijk Uw wet. | | 32 Bij den weg der valsheid mag men hier verstaan valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinantiën strijden, gelijk straks vers 30 bij den weg der waarheid de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden, te verstaan zijn. vers 30 Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. |
33 Dat is, doe mij de genade dat ik mij steeds aan Uw wet houde. |
30 Ik heb verkoren 34den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld. | | 34 Deze weg is de gehoorzaamheid der geboden Gods. Zie de aant. 1 Kon. 8:36. 1 Kon. 8:36 (kt.) Hoor Gij dan in den hemel en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen, en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. |
31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE, beschaam mij niet. | | |
32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, 35als Gij mijn hart verwijd zult hebben. | | 35 Dat is, als Gij mij met wijsheid zult verrijkt en overvloediglijk begiftigd hebben, als 1 Kon. 4:29. Of: met troost gesterkt zult hebben, als Jes. 60:5. Of: met liefde, als 2 Kor. 6:11. 1 Kon. 4:29 En God gaf Sálomo wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten, gelijk zand dat aan den oever der zee is. Jes. 60:5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte der zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen. 2 Kor. 6:11 Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid. |
He |
33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden 36ten einde toe. | | 36 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de hiel of de voetzool; oneigenlijk het einde; en somtijds beloning of vergelding. Zie Ps. 19 op vers 12. Ps. 19:12 (kt.) Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand; in het houden van die is groot loon. |
34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte. | | |
35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust. | | |
36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot 37gierigheid. | | 37 Onder den naam van gierigheid worden verstaan alle andere ondeugden, omdat de gierigheid is de wortel van alle kwaad. |
37 38Wend mijn ogen af, dat zij geen 39ijdelheid zien; 40maak mij levend 41door Uw wegen. | | 38 Hebr. Doe voorbijgaan of doorgaan; als vers 39. vers 39 Wend mijn smaadheid af, die ik vreze; want Uw rechten zijn goed. |
39 Als daar zijn wellusten, schoonheid, rijkdom of eer dezer wereld. Zie Job 15:31. Job 15:31 Hij betrouwe niet op ijdelheid, waardoor hij verleid wordt; want ijdelheid zal zijn vergelding wezen. |
40 Anders: maak dat ik leve in Uw wegen. |
41 Dat is, door de leer van Uw woord. |
38 Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, 42die Uw vreze toegedaan is. | | 42 Hebr. die tot, naar of in Uw vreze is. |
39 43Wend mijn smaadheid af, die ik vreze; want Uw rechten zijn 44goed. | | 43 Of: Doe mijn smaadheid voorbijgaan, of doorgaan, of passeren. |
44 Dat is, rechtvaardig en billijk; daarom, wil hij zeggen, zult Gij die niet laten te schande komen die U dienen, gelijk ik doe. |
40 Zie, 45ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid. | | 45 Dat is, ik ben begerig en benaarstig mij om al Uw geboden in al mijn handel en wandel te gehoorzamen. |
Vau |
41 En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE, 46Uw heil, naar Uw toezegging; | | 46 Te weten waarmede Gij mij behoudt en verlost, dat ik niet ten onder ga. |
42 47Opdat ik mijn smader 48wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord. | | 47 Dat is, opdat ik mijn tegenpartijders doe blijken dat mijn hoop en vertrouwen op U niet ijdel noch vergeefs geweest is, gelijk zij mij verweten hebben. |
48 Of: een woord heb te antwoorden. |
43 En ruk 49het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten. | | 49 Dat is, dat woord hetwelk de waarheid leert, te weten de ware leer van God en Zijn godsdienst. |
44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos. | | |
45 En ik zal wandelen 50in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb. | | 50 Dat is, vrij, buiten dwang of schrik, als Ps. 4:2; 18:20; 118:5. Ps. 4:2 Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid. In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; zijt mij genadig en hoor mijn gebed. Ps. 18:20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit; want Hij had lust aan mij. Ps. 118:5 Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen; de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte. |
46 Ook zal ik 51voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen. | | 51 Dat is, in de tegenwoordigheid van koningen. |
47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb. | | |
48 En ik zal mijn handen 52opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en 53ik zal Uw inzettingen betrachten. | | 52 Te weten om naar Uw geboden te grijpen, uit grote begeerte die ik tot dezelve heb. Of: ik zal mijn handen aan het werk slaan, om Uw geboden metterdaad te doen en te gehoorzamen. |
53 Of: ik zal van Uw inzettingen spreken. |
Zain |
49 Gedenk 54des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. | | 54 Dat is, der belofte die Gij Uw knecht gedaan hebt. |
50 Dit is mijn troost in mijn ellende; want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt. | | |
51 De hovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken. | | |
52 Ik heb gedacht, o HEERE, aan 55Uw oordelen 56vanouds aan, en heb mij getroost. | | 55 Door dewelke Gij de goddelozen gestraft en Uw kinderen verlost en bewaard hebt. |
56 Hebr. van eeuwigheid, dat is, van den beginne der wereld gepleegd. |
53 57Grote beroering heeft mij bevangen 58vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten. | | 57 Of: Een brandende storm, of: Een stormwind, dat is, een grote beroerte des harten. |
58 Te weten als ik gedenk hoe zwaarlijk zij zondigen, en hoe zware straffen zij te verwachten hebben. |
54 Uw inzettingen zijn mij 59gezangen geweest 60ter plaatse mijner vreemdelingschappen. | | 59 Dat is, de materie mijner psalmen en gezangen. |
60 Hebr. in het huis of ten huize, te weten ter plaatse waar ik hier en daar als vreemdeling en balling heb moeten dwalen. |
55 fHEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. | | f Ps. 16:7; 42:9. Ps. 16:7 Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. Ps. 42:9 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens. |
56 61Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. | | 61 Dat is, dat ik mijn nachtrust zelve gebroken heb om op U te denken, vers 55, dat is gesproten uit den ijver dien ik heb tot de onderhouding Uwer geboden. Zie Ps. 1 op vers 2. vers 55 HEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard. Ps. 1:2 (kt.) Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
Cheth |
57 De HEERE is 62mijn Deel; ik heb gezegd dat ik Uw woorden zal bewaren. | | 62 Dat is, het zal mij zo lief zijn als een mens zijn erfdeel pleegt te zijn. Anders: Heere, ik heb gezegd: Mijn deel zal zijn Uw woorden te bewaren. |
58 Ik heb Uw aanschijn 63ernstiglijk gebeden van ganser harte; zijt mij genadig naar Uw 64toezegging. | | 63 Zie de aant. Job 11:19. Job 11:19 (kt.) En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht smeken. |
64 Dat is, belofte. |
59 Ik heb 65mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen. | | 65 Dat is, mijn aanslagen en daden, al mijn doen en laten, al mijn gedachten, woorden en werken, of ik mij ergens in tegen Uw wetten mocht vergrepen hebben; en indien ja, dat ik mij terstond wederom op Uw onfeilbare wegen begeven mocht. |
60 Ik heb gehaast en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden. | | |
61 De goddeloze 66hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten. | | 66 Zie de aant. 1 Sam. 10:5, 10. 1 Sam. 10:5 (kt.) Daarna zult gij komen op den heuvel Gods, waar der Filistijnen bezettingen zijn; en het zal geschieden als gij aldaar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte afkomende, en voor hun aangezichten luiten en trommels en
pijpen en
harpen, en zij zullen profeteren. 1 Sam. 10:10 Toen zij daar aan den heuvel kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten tegemoet; en de Geest des HEEREN werd vaardig over hem en hij profeteerde in het midden van hen. |
62 67Te middernacht sta ik op om U te loven, voor de rechten Uwer gerechtigheid. | | 67 Hij wil zeggen, dat hij den tijd die tot lichamelijke rust verordineerd was, en dien andere lieden met slapen toebrachten, wakende ter ere Gods besteedde, als Ps. 16:7. Ps. 16:7 Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. |
63 Ik ben een gezel van allen die U vrezen, en van hen die Uw bevelen onderhouden. | | |
64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. | | |
Teth |
65 Gij hebt bij Uw knecht goedgedaan, HEERE, 68naar Uw woord. | | 68 Dat is, naar Uw belofte, als vers 25. vers 25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. |
66 Leer mij 69een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw 70geboden geloofd. | | 69 Of: goed verstand. Hebr. goedheid des verstands of des zins. |
70 Dat is, beloften. |
67 Eer ik 71verdrukt werd, 72dwaalde ik; maar nu onderhoud ik 73Uw woord. | | 71 Of: vernederd. |
72 De boze lusten mijns vleses volgende. |
73 Dat is, Uw geboden. |
68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen. | | |
69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte. | | |
70 Hun hart 74is vet als smeer, maar ik heb vermaak in Uw wet. | | 74 Te weten doordien zij naar het vlees zo welvaren en zo groten voorspoed hebben, welken zij misbruiken en daardoor heel ongevoelig en dom zijn geworden, geen lust hebbende tot het overleggen van de wet Gods, Job 15:27. Ps. 17:10; 73:7. Zie Deut. 32:15. Job 15:27 Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpels gemaakt om de weekdarmen; Ps. 17:10 Met hun vet besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardiglijk. Ps. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. Deut. 32:15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. |
71 Het is mij goed dat ik 75verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. | | 75 Te weten met kruis en tegenspoed. Alzo ook vers 67. vers 67 Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik; maar nu onderhoud ik Uw woord. |
72 De wet Uws monds is mij beter dan 76gduizenden van goud of zilver. | | 76 Dat is, veel duizend stukken goud en zilver. Ps. 68:31 staat stukken zilver. Ps. 68:31 Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken, en dien die zich onderwerpt met stukken zilver; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen. |
g Ps. 19:11. Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. |
Jod |
73 hUw 77handen hebben mij gemaakt en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere. | | h Job 10:9. Ps. 139:13. Job 10:9 Gedenk toch dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. Ps. 139:13 Want Gij bezit mijn nieren, Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt. |
77 Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Job 14:15. Job 14:15 Dat Gij zoudt roepen en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn. |
74 Die U vrezen, 78zullen mij aanzien en zich verblijden, 79omdat ik op Uw woord gehoopt heb. | | 78 Te weten als een patroon of voorbeeld der genadige hulp en verlossing die Gij dengenen doet die op U hopen en Uw geboden liefhebben. |
79 Dat is, omdat ik op het woord Uwer toezegging zo lang, doch niet tevergeefs, gewacht heb. |
75 Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten 80de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt. | | 80 De zin is: Heere, ofschoon Gij mij met zwaar kruis getuchtigd hebt, zo hebt Gij daarmede niet gehandeld tegen Uw gerechtigheid en waarheid, maar veelmeer hebt Gij daardoor Uw gunst jegens mij bewezen, want zulke kastijdingen hebben mij tot beterschap des levens gediend, en derhalve zijn zij mij goed en bevorderlijk geweest, 1 Kor. 10:13. 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht. | | |
77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve; want Uw wet is 81al mijn vermaking. | | 81 Hebr. mijn vermakingen. |
78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden. | | |
79 82Laat hen tot mij keren die U vrezen, en die 83Uw getuigenissen 84kennen. | | 82 Dat is, dat zij zich bij mij voegen en dat zij het met mij houden, verlatende der bozen gezelschap. |
83 Dat is, Uw wetten en woorden, door dewelke Gij Uw wil betuigt en te kennen geeft. |
84 Dat is, achten, zeer liefhebben. |
80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. | | |
Caph |
81 85Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; 86op Uw woord heb ik gehoopt. | | 85 Zie 2 Sam. 13 de aant. op vers 39. Job 19 op vers 27. Ps. 84:3. 2 Sam. 13:39 (kt.) Toen verlangde de ziel van den koning David zeer om naar Absalom uit te trekken; want hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was. Job 19:27 (kt.) Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Ps. 84:3 Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God. |
86 Dat is, naar de volbrenging van het woord Uwer belofte; als vers 25. vers 25 Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord. |
82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij 87mij vertroosten? | | 87 Te weten mij gevende hetgeen ik van U bid en verwacht. |
83 Want 88ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten. | | 88 De zin is: Vanwege mijn langdurig leed en tegenspoed ben ik verdroogd, en mijn vel is samengekrompen en zwart geworden, gelijk leder dat lang in den rook hangt, Spr. 17:22. Spr. 17:22 Een blij hart zal een medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen. |
84 Hoevele zullen 89de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij 90recht doen over mijn vervolgers? | | 89 Te weten de dagen mijner ellende. |
90 Dat is, mijn vijanden en vervolgers straffen. |
85 De hovaardigen 91hebben mij putten gegraven, 92hetwelk niet is naar Uw wet. | | 91 Te weten opdat ik in dezelve zou vallen en vergaan. Alsof hij zeide: Zij staan listiglijk naar mijn leven. Zie Ps. 35:7. Ps. 35:7 Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel. |
92 Anders: die niet doen naar Uw wet. |
86 Al Uw geboden 93zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij. | | 93 De zin is: Zij zijn de waarheid of de getrouwheid zelve. Zij houden ons op het allergetrouwste voor hetgeen dat waar, goed, recht en heilig is. |
87 Zij hebben mij bijna vernietigd 94op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. | | 94 Maar niet in den hemel. Zie Matth. 10:28. Luk. 10:20. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. Luk. 10:20 Doch verblijdt u daarin niet, dat de geesten u onderworpen zijn; maar verblijdt u veelmeer dat uw namen geschreven zijn in de hemelen. |
88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid; dan zal ik 95de getuigenis Uws monds onderhouden. | | 95 Dat is, de geboden die Gij met Uw mond uitgesproken en ons bevolen hebt. |
Lamed |
89 O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. | | |
90 iUw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; | | i Pred. 1:4. Pred. 1:4 Het ene geslacht gaat en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in der eeuwigheid. |
91 96Naar Uw ordinantiën blijven 97zij nog heden staan, want zij alle 98zijn Uw knechten. | | 96 Dat is, gelijk U dat eens heeft beliefd te ordineren en te wijzen, als Ps. 33:9. Ps. 33:9 Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. |
97 Te weten hemel en aarde. |
98 Dat is, hemel en aarde en al wat erin is, moet tot Uw dienst staan. |
92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk 99allang vergaan. | | 99 Hebr. toen, of: alsdan. |
93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. | | |
94 Ik ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht. | | |
95 De goddelozen hebben op mij gewacht om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen. | | |
96 In 100alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw 1gebod is zeer wijd. | | 100 Dat is, alle geschapen dingen, hoe volmaakt ze ook wezen mogen, hebben hun einde of bepaling. |
1 Dat is, aangaande de wijsheid die Gij ons openbaart in Uw woord en geboden, die heeft noch einde, noch bepaling. |
Mem |
97 Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is 2mijn betrachting den gansen dag. | | 2 Dat is, de materie van mijn meditaties of overdenkingen en van mijn redenen. |
98 3Zij maakt mij door Uw geboden wijzer dan mijn vijanden zijn, want
3zij is in eeuwigheid bij mij. | | 3 . 3 Te weten Uw wet. Anders: Gij, te weten, o God. |
99 Ik ben 4verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn 5betrachting zijn. | | 4 Of: kloeker, voorzichtiger, vernuftiger. |
5 Zie vers 97. vers 97 Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag. |
100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb. | | |
101 Ik heb mijn voeten 6geweerd van alle kwade 7paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. | | 6 Of: afgehouden. |
7 Hebr. pad. |
102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd. | | |
103 Hoe kzoet zijn Uw 8redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond! | | k Ps. 19:11. Spr. 8:11. Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Spr. 8:11 Want wijsheid is beter dan robijnen; en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. |
8 Hebr. rede, dat is, elkeen van Uw redenen. |
104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand; daarom haat ik 9alle leugenpaden. | | 9 Hebr. allen pad der leugen, of der valsheid. |
Nun |
105 Uw woord is een 10lamp voor mijn 11voet en een licht voor mijn pad. | | 10 Of: lantaarn, kaars, Spr. 6:23. Spr. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens, |
11 Dat is, voeten. |
106 lIk heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal 12de rechten Uwer gerechtigheid. | | l Neh. 10:29. Neh. 10:29 Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en kwamen in den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de wet Gods, die gegeven is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden en dat zij zouden doen al de geboden des HEEREN onzes Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen; |
12 Dat is, Uw rechtvaardige rechten. |
107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw woord. | | |
108 Laat U toch, o HEERE, welgevallen de 13vrijwillige offeranden mijns monds; en leer mij Uw rechten. | | 13 Dat is, mijn gebed en dankzegging, als Lev. 22:18. Num. 29:39. 2 Kron. 31:14. Ps. 54:8. Amos 4:5. Lev. 22:18 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen en tot al de kinderen Israëls en zeg tot hen: Zo wie uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen in Israël is, die zijn offerande zal offeren naar al hun geloften, en naar al hun vrijwillige offers, die zij den HEERE ten brandoffer zullen offeren; Num. 29:39 Deze dingen zult gij den HEERE doen op uw gezette hoogtijden; behalve uw geloften en uw vrijwillige offers, met uw brandoffers en met uw spijsoffers en met uw drankoffers en met uw dankoffers. 2 Kron. 31:14 En Koré, de zoon van Jimna, de Leviet, de portier tegen het oosten, was over de vrijwillige gaven Gods, om het hefoffer des HEEREN en het allerheiligste uit te delen. Ps. 54:8 Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE, loven, want hij is goed. Amos 4:5 En rookt van het gedesemde een lofoffer en roept vrijwillige offers uit, doet het horen; want alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israëls, spreekt de Heere HEERE. |
109 14Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet. | | 14 Zie de aantt. Richt. 12:3. 1 Sam. 19:5; 28:21. Job 13:14. Richt. 12:3 (kt.) Als ik nu zag dat gij niet verlostet, zo stelde ik mijn ziel in mijn hand en toog door tot de kinderen Ammons, en de HEERE gaf hen in mijn hand; waarom zijt gij dan te dezen dage tot mij opgekomen om tegen mij te strijden? 1 Sam. 19:5 (kt.) Want hij heeft zijn ziel in zijn hand gezet en hij heeft den Filistijn geslagen, en de HEERE heeft een groot heil aan het ganse Israël gedaan; gij hebt het gezien en gij zijt verblijd geweest; waarom zoudt gij dan tegen onschuldig bloed zondigen, David zonder oorzaak dodende? 1 Sam. 28:21 (kt.) De vrouw nu kwam tot Saul en zag dat hij zeer verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn hand gesteld en ik heb uw woorden gehoord, die gij tot mij gesproken hebt. Job 13:14 (kt.) Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? |
110 De goddelozen hebben mij een strik 15gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen. | | 15 Hebr. gegeven. |
111 Ik heb Uw getuigenissen genomen 16tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. | | 16 Dat is, voor mijn beste en bestendigste goed. |
112 Ik heb mijn hart geneigd 17om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, 18ten einde toe. | | 17 Dat is, om te doen wat Uw inzettingen bevelen. |
18 Zie de aant. vers 33. vers 33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe. |
Samech |
113 Ik haat 19de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. | | 19 Of: de dubbelhartige gepeinzen, of: de ijdele gedachten, of: de door elkander lopende gedachten, dat is, de manier van doen dergenen die met alle winden waaien en die zoeken twee pezen op hun boog te hebben. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ranken of takken die met menigte in een boom door elkander lopen. Zie de aant. 1 Kon. 18:21. 1 Kon. 18:21 (kt.) Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord. |
114 20Gij zijt mijn Schuilplaats en 21mijn Schild, op Uw woord heb ik gehoopt. | | 20 Dat is, Gij, o Heere, zijt het, onder Wiens vleugelen ik schuil ten tijde van gevaar en vervolging. |
21 Dat is, Die mij beschut en beschermt. |
115 Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. | | |
116 Ondersteun mij 22naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop. | | 22 Of: door; in het Hebreeuws is caph of beth; de eerste betekent naar, de andere door. |
117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen 23vermaken. | | 23 Of: dan zal ik steeds Uw inzettingen aanschouwen. |
118 Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is 24leugen. | | 24 Dat is, bedrieglijk. Want zij verkrijgen niet door hun bedrog wat zij hoopten. |
119 25Gij doet alle goddelozen der aarde weg als 26schuim; daarom heb ik Uw getuigenissen lief. | | 25 Gij doet weg. Hebr. Gij doet ophouden of rusten. |
26 Te weten, dat men wegwerpt als nergens toe deugende. Het is een manier van spreken genomen bij gelijkenis van degenen die metalen raffineren of zuiveren. Zie Spr. 25:4, 5. Jes. 1:25. Ez. 22:18-22. Mal. 3:3. Anders: het schuim, namelijk al de goddelozen der aarde, hebt Gij tenietgemaakt. Spr. 25:4 Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter uitkomen; Spr. 25:5 Doe den goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. Jes. 1:25 En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen. Ez. 22:18 Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot schuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden. Mal. 3:3 En Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal hen doorlouteren als goud en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. |
120 27Het haar mijns vleses is te berge gerezen 28van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. | | 27 Dit is hierbij gevoegd uit Job 4:15. Anders: Mijn vlees schudt, beeft, siddert. Job 4:15 Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. |
28 Hebr. van Uw verschrikking, te weten als ik gedenk de grote gestrengheid die Gij over de goddelozen oefent. |
Ain |
121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. | | |
122 29Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. | | 29 Te weten dat hem geen kwaad wedervaren zal, en handhaaf en bescherm hem tegen al zijn vijanden. Of: Wees Uw knecht zoet of lieflijk. |
123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en 30naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid. | | 30 Of: naar Uw rechtvaardige toezegging, te weten die Gij rechtvaardiglijk en trouwelijk wilt houden. |
124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen. | | |
125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen. | | |
126 Het is tijd 31voor den HEERE dat Hij werke, want 32zij hebben Uw wet 33verbroken. | | 31 Of: dat de Heere werke, dat is, dat Hij Zijn macht betone en doe blijken, of dat Hij doe hetgeen dat Hij mij beloofd heeft. |
32 Te weten mijn stoute wederpartijders, van dewelke vss. 121, 122 gesproken is. vers 121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. vers 122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken. |
33 Dat is, zij verwerpen ze en houden ze van geen waarde. |
127 Daarom 34heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud. | | 34 Alsof hij zeide: Ik laat niet Uw geboden lief te hebben, al worden zij van de bozen vernietigd; maar ik heb ze des te liever. |
128 Daarom heb ik 35al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar 36alle vals pad heb ik gehaat. | | 35 Te weten die Gij gemaakt hebt, van wat zaken die ook zijn, zonder onderscheid of uitneming. Anders: Daarom heb ik de bevelen van alles of in alles verbeterd. Anders: Ik heb al de bevelen van allen (te weten van alle mensen) verbeterd, te weten naar het richtsnoer van Uw wet. |
36 Of: allen weg der leugens. |
Pe |
129 Uw getuigenissen 37zijn wonderbaar; daarom bewaart ze mijn ziel. | | 37 Hebr. zijn wonderen. |
130 mDe 38opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende. | | m Ps. 19:9. Ps. 19:9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. |
38 Of: ingang, dat is, wanneer men maar de eerste beginselen van Uw wet gesmaakt heeft, zo haast als men ze komt te lezen of te onderzoeken, zo krijgt men terstond grote kennis door de kracht en werking des Heiligen Geestes. |
131 39Ik heb mijn mond wijd opengedaan en gehijgd, want ik heb 40verlangd naar Uw geboden. | | 39 De zin is: Ik heb Uw leer met zulke begeerte aangenomen als den besten drank dien men mij zou mogen geven om mij te laven in een zeer groten dorst. Of het is een gelijkenis genomen van een mens die zich zeer haast, om ergens waarnaar hij zeer groot verlangen heeft, te komen, en zijn mond opendoet om in het lopen zijn adem beter te halen. |
40 Of: gehaakt. Of: ik heb gesnakt naar, enz. Zie Ps. 56:2. Ps. 56:2 Zijt mij genadig, o God, want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder. |
132 Zie mij aan, wees mij genadig, 41naar het recht aan degenen die Uw Naam beminnen. | | 41 Of: naar het gebruik, dat is, gelijk Gij gewoon zijt te doen. Of: als het recht en betamelijk is. Zie de aant. Gen. 40:13. Gen. 40:13 Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen en zal u in uw staat herstellen; en gij zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. |
133 42Maak mijn voetstappen vast in Uw woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen. | | 42 Dat is, geef dat ik zonder struikelen mag wandelen in Uw wegen en doen naar Uw woord. |
134 Verlos mij van des mensen 43overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden. | | 43 Of: onderdrukking. |
135 44nDoe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. | | 44 Dat is, aanzie mij met een schoon en klaar of blij gelaat; toon mij een teken Uwer goedertierenheid. Zie de aant. Num. 6:25. Num. 6:25 (kt.) De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; |
n Ps. 4:7. Ps. 4:7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE. |
136 45Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat 46zij Uw wet niet onderhouden. | | 45 Dat is, overvloedige tranen. |
46 Te weten de goddelozen, als vers 158. vers 158 Ik heb gezien degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. |
Tsade |
137 HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht. | | |
138 Gij hebt 47de gerechtigheid Uwer getuigenissen en de waarheid 48hogelijk geboden. | | 47 Anders: Uw rechtvaardige getuigenissen. |
48 Hebr. zeer. |
139 Mijn ijver 49heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben. | | 49 Of: heeft mij onderdrukt. Zie Ps. 69:10. Ps. 69:10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen die U smaden, zijn op mij gevallen. |
140 oUw woord is 50zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. | | o 2 Sam. 22:31. Ps. 12:7; 18:31. Spr. 30:5. 2 Sam. 22:31 Gods weg is volmaakt, de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Ps. 12:7 De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Ps. 18:31 Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen. Spr. 30:5 Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen die op Hem betrouwen. |
50 Te weten gelijk het goud en zilver door het vuur gezuiverd en gelouterd wordt. |
141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet. | | |
142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en 51Uw wet is de waarheid. | | 51 Dat is, Uw wet is enkel waarheid, ja, zo waarachtig als de waarheid zelve. Zie een gelijke spreuk Joh. 17:17. Joh. 17:17 Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. |
143 Benauwdheid en angst 52hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen. | | 52 Hebr. hebben mij gevonden, als Ps. 116:3. Ps. 116:3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. |
144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven. | | |
Koph |
145 Ik heb van ganser harte geroepen; verhoor mij, o HEERE, ik zal Uw inzettingen bewaren. | | |
146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij; en ik zal Uw getuigenissen onderhouden. | | |
147 pIk 53ben de morgenschemering voorgekomen en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt. | | p Ps. 5:4; 88:14; 130:6. Ps. 5:4 Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken en wachthouden. Ps. 88:14 Maar ik, HEERE, roep tot U; en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. Ps. 130:6 Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. |
53 Hebr. Ik heb de schemering (te weten de schemering van den dageraad) voorgekomen. Zie de aant. 2 Kon. 7:5. 2 Kon. 7:5 (kt.) En zij stonden op in de schemering, om in het leger der Syriërs te komen. Toen zij aan het uiterste van het leger der Syriërs kwamen, zie, toen was er niemand. |
148 qMijn 54ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten. | | q Ps. 63:2, 7; 90:4. Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Ps. 63:7 Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken. Ps. 90:4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwake. |
54 Dat is, ik ben eer wakker geweest dan de verscheidene nachtwaken of de morgenwaken aankomen. Vgl. Ps. 63:7. Ps. 63:7 Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken. |
149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw 55recht. | | 55 Hetwelk vereist dat Gij een onschuldige voorstaat tegen zijn boze verdrukkers. Anders: naar Uw wijze; alzo vers 156. vers 156 HEERE, Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten. |
150 Die 56kwade praktijken najagen, 57genaken mij, zij wijken verre van Uw wet. | | 56 Dat is, die de lastering met vlijt zoeken en najagen. |
57 Dat is, zij zijn mij op de hielen, zo men gemeenlijk zegt, te weten om mij te beschadigen. |
151 Maar Gij, HEERE, zijt 58nabij; en al Uw geboden zijn waarheid. | | 58 Te weten met Uw hulp, allen die op U vertrouwen. |
152 Vanouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat 59Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt. | | 59 Dat is, dat zij zo vast en bestendig zijn, dat niemand ze zal omstoten of teniet kunnen doen. Christus zegt: Hemel en aarde zullen vergaan, maar Mijn woorden zullen blijven staan. |
Resch |
153 Zie mijn ellende aan en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten. | | |
154 60Twist mijn twistzaak en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging. | | 60 Zie Ps. 35 de aant. op vers 1. Ps. 35:1 (kt.) EEN psalm van David. Twist, HEERE, met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders. |
155 Het heil 61is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet. | | 61 Of: zij. |
156 HEERE, Uw barmhartigheden zijn 62vele; maak mij levend 63naar Uw rechten. | | 62 Of: groot. |
63 Vgl. vers 149. vers 149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw recht. |
157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet. | | |
158 Ik heb gezien 64degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. | | 64 Dat is, die die van U zijn afgevallen, en bij dewelke noch trouw noch geloof te vinden is. |
159 Zie aan, dat ik Uw bevelen liefheb; o HEERE, maak mij levend naar Uw goedertierenheid. | | |
160 65Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid. | | 65 Dat is, het is uit de waarheid voortgekomen en zal voorts in eeuwigheid de waarheid blijven. Hebr. Het hoofd, of: Het hoofdstuk. |
Schin |
161 De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak, maar 66mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord. | | 66 De zin is: Ik heb de mensen niet gevreesd, maar heb alleen gevreesd iets te doen tegen Uw woord. Zie Matth. 10:28. Matth. 10:28 En vreest niet voor degenen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veelmeer Hem Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. |
162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een die een groten buit vindt. | | |
163 Ik haat de valsheid en heb er een gruwel van, maar Uw wet heb ik lief. | | |
164 Ik loof U 67zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid. | | 67 Dat is, dikwijls, als Lev. 26:18. 1 Sam. 2:5. Spr. 24:16; 26:25. Lev. 26:18 En zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen. 1 Sam. 2:5 Die verzadigd waren hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. Spr. 24:16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. Spr. 26:25 Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart. |
165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en 68zij hebben geen aanstoot. | | 68 Zie 1 Joh. 2:10. 1 Joh. 2:10 Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem; |
166 O HEERE, ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden. | | |
167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief. | | |
168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want 69al mijn wegen zijn voor U. | | 69 Dat is, al mijn gedachten, woorden en werken zijn U bekend; daarom wandel ik oprechtelijk voor U, als Wiens ogen het alles zien. |
Thau |
169 O HEERE, laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord. | | |
170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, 70red mij naar Uw toezegging. | | 70 Te weten uit mijn lijden en verdriet. |
171 Mijn lippen zullen Uw lof 71overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben. | | 71 Of: uitbobbelen, uitgieten, dat is, overvloediglijk uitspreken, gelijk een fontein water uitgeeft. Zie Ps. 19 op vers 3. Ps. 19:3 (kt.) De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. |
172 Mijn tong zal spraak houden 72van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid. | | 72 Dat is, van Uw geboden, gelijk er straks volgt. |
173 Laat Uw hand 73mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren. | | 73 Of: komen om mij te helpen. |
174 O HEERE, ik verlang 74naar Uw heil, en 75Uw wet is al mijn vermaking. | | 74 Dat is, naar Uw verlossing. |
75 Als vers 77. vers 77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve; want Uw wet is al mijn vermaking. |
175 Laat 76mijn ziel leven en zij zal U loven, en 77laat Uw rechten mij helpen. | | 76 Dat is, mij. Vgl. Richt. 16:30. Richt. 16:30 En Simson zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen. En hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten en op al het volk dat daarin was. En de doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer dan die hij in zijn leven gedood had. |
77 Hij wil zeggen: Laat mij dat bevorderlijk zijn, dat ik Uw geboden gehouden heb, volgens Uw belofte. |
176 rIk 78heb gedwaald 79als een verloren schaap; 80zoek 81Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten. | | r Jes. 53:6. Luk. 15:4, enz. Jes. 53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Luk. 15:4 Wat mens onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vindt? |
78 Alsof hij zeide: Ik heb een tijdlang niet geweten waarheen ik mij zou keren of wenden, te weten toen mij mijn vijanden, en inzonderheid Saul met de zijnen, zo zwaarlijk vervolgden. |
79 Of: als een schaap dat verloren gaat. Hebr. een schaap der verderving. Zie Deut. 26 op vers 5. Deut. 26:5 (kt.) Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër, en hij toog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk. |
80 Te weten gelijk een herder het dwalende schaap zoekt; breng mij in den rechten schaapsstal en geef mij rust, opdat ik U in vrede en in stilheid dienen moge. |
81 Dat is, mij, die Uw knecht ben. |