Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist vermaant alle godzaligen den Heere te loven voor Zijn menigvuldige verlossingen en weldaden, daartoe verhalende hoe God hem verlost had uit de handen zijner vijanden. Tegelijk is in dezen psalm een profetie van de toekomst van den Heere Christus, Denwelken wel de voornaamsten des volks verwerpen zouden, maar de gelovigen zouden Hem aannemen. |
Dankzegging na verlossing |
1 LOOFT den HEERE, 1want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 1 David vermaant alle mensen tot lof en prijs des Heeren met deze reden: want Hij is goed. De woorden van dit vers staan ook Ps. 106:1; 107:1, en bij ieder vers van den 136sten psalm.  Ps. 106:1 HALLELUJAH. Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. 107:1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
2 Dat 2Israël nu zegge, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. | | 2 Niet het aardse Israël alleen, maar ook het Israël Gods, Gal. 6:16, dat is, alle gelovigen, die waarachtiglijk Gods volk zijn, zij zijn dan Joden of heidenen. Alzo ook vers 4.  Gal. 6:16 En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn
vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods. vers 4 Dat degenen die den HEERE vrezen, nu zeggen dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. |
3 3Het huis Aärons zegge nu, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. | | 3 Dat is, de priesters van Aäron afkomstig. Zie Ps. 115 op vers 10.  Ps. 115:10 (kt.) Gij huis Aärons, vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. |
4 Dat degenen die den HEERE vrezen, nu zeggen dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is. | | |
5 Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen; de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij 4in de ruimte. | | 4 Of in een ruime plaats, te weten mij brengende uit de benauwdheid in de ruimte en tot eer en heerlijkheid, als Ps. 18:20.  Ps. 18:20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit; want Hij had lust aan mij. |
6 De aHEERE is 5bij mij, 6ik zal niet vrezen; wat zal mij een 7mens doen? | | a Rom. 8:31.  Rom. 8:31 Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? |
5 Of: met mij, of: voor mij, dat is, gelijk het de apostel, Hebr. 13:6, verklaart: De Heere is mijn Helper. Aldus ook vers 7 en Ps. 56:5, 12.  Hebr. 13:6 Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen. vers 7 De HEERE is bij mij onder degenen die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen die mij haten. Ps. 56:5 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? Ps. 56:12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen? |
6 Te weten voor mijn vijanden. |
7 Te weten een zwakke creatuur, geenszins met God te vergelijken. |
7 De HEERE is 8bij mij 9onder degenen die mij helpen; daarom 10zal ik 11mijn lust zien aan degenen die mij haten. | | 8 Als vers 6.  vers 6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
9 Vgl. Ps. 54 op vers 6.  Ps. 54:6 (kt.) Zie, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen die mijn ziel ondersteunen. |
10 Zie deze verkorte manier van spreken ook Ps. 35:21; 92:12. Zie ook Ps. 22:18 en de aant. aldaar.  Ps. 35:21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien. Ps. 92:12 En mijn oog zal mijn verspieders aanschouwen, mijn oren zullen het horen aangaande de boosdoeners die tegen mij opstaan. Ps. 22:18 Al Mijn beenderen zou Ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op Mij. |
11 Te weten mij in God verblijdende over den ondergang van Zijn en mijn verstokte, onbekeerlijke vijanden. |
8 bHet is beter tot den HEERE toevlucht te nemen dan op den mens te vertrouwen. | | b Ps. 62:9, 10; 146:3. Jer. 17:5, 7.  Ps. 62:9 Vertrouwt op Hem te allen tijde, o gij volk; stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela. Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. Ps. 146:3 Vertrouwt niet op prinsen, op des mensen kind, bij hetwelk geen heil is. Jer. 17:5 Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt. Jer. 17:7 Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. |
9 Het is beter tot den HEERE toevlucht te nemen dan op prinsen te vertrouwen. | | |
10 12Alle heidenen hadden mij omringd; het is 13in den Naam des HEEREN dat ik hen verhouwen heb. | | 12 Dat is, allerlei, of zoveel dat het scheen dat zij zich allen tegen mij verbonden hadden. En versta hier inzonderheid de omliggende volken, als de Filistijnen, die hem haatten, en de Amalekieten die zijn stad Ziklag verbrand hadden, 1 Samuël 30. Ja, ook velen onder de Israëlieten, die Saul hielpen, toen hij David vervolgde.  1 Samuël 30 HET geschiedde nu als David en zijn mannen den derden dag te Ziklag kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen en dezelve met vuur verbrand hadden; |
13 Dat is, mij verlatende op den Heere, mijn Noodhelper, als Ps. 20:6. Zie 2 Kon. 2 op vers 24.  Ps. 20:6 Wij zullen juichen over uw heil en de vaandelen opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE vervulle al uw begeerten. 2 Kon. 2:24 (kt.) En hij keerde zich achterom, en hij zag hen en vloekte hen in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het woud en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen. |
11 Zij hadden mij omringd, ja, 14zij hadden mij omringd; het is in den Naam des HEEREN dat ik hen verhouwen heb. | | 14 Te weten met meerdere macht en geweld dan in het eerste. |
12 Zij hadden mij omringd 15als bijen, zij zijn uitgeblust 16als een doornvuur; het is in den Naam des HEEREN dat ik hen verhouwen heb. | | 15 Zie de aant. Deut. 1 op vers 44. Vgl. Jes. 7:18.  Deut. 1:44 (kt.) Toen togen de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, en vervolgden u gelijk als de bijen doen; en zij verpletterden u in Seïr tot Horma toe. Jes. 7:18 Want het zal te dien dage geschieden, dat de HEERE zal toesissen de vliegen die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en
de bijen die in het land van Assur zijn. |
16 Hetwelk haast aan brand komt en heet is, ook veel rook en gekraak geeft, nochtans terstond vergaat. Zie Pred. 7:6. Nah. 1:10.  Pred. 7:6 Want gelijk het geluid der doornen onder een pot, alzo is het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid. Nah. 1:10 Dewijl zij in elkander gevlochten zijn als doornen, en dronken zijn gelijk zij plegen dronken te zijn, zo worden zij volkomenlijk verteerd als een dorre stoppel. |
13 17Gij hadt mij zeer hard gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen. | | 17 Hebr. Stotende hadt gij mij gestoten. De psalmist spreekt hier zijn vijand aan, die hem zeer wredelijk mishandeld had. Zie Ps. 9:7.  Ps. 9:7 O vijand, zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan. |
14 De HEERE is 18mijn Sterkte en 19Psalm; want Hij is mij tot Heil geweest. | | 18 Dat is, Die mij sterkte geeft, zodat ik tegen mijn vijanden kan bestaan, Jes. 12:2.  Jes. 12:2 Zie, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE HEERE is mijn Sterkte en Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden. |
19 Dat is, de materie en stof van mijn gezang. Zie Ex. 15:2.  Ex. 15:2 De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; Deze is mijn God, daarom zal ik Hem een lieflijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen. |
15 In 20de tenten der rechtvaardigen 21is een stem des gejuichs en 22des heils: De 23rechterhand des HEEREN doet 24krachtige daden; | | 20 Dat is, in de huizen. |
21 Te weten vanwege de verlossing die Hij Zijn volk gegeven heeft. |
22 Dat is, der overwinning, als Ps. 98:1.  Ps. 98:1 EEN psalm. Zingt den HEERE een nieuw lied, want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand en de arm Zijner heiligheid heeft Hem heil gegeven. |
23 Dat is, God de Heere. |
24 Of: kracht, kloekheid, dapperheid, als Ps. 108:14.  Ps. 108:14 In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden. |
16 De rechterhand des HEEREN 25is verhoogd, cde rechterhand des HEEREN doet krachtige daden. | | 25 Dat is, God laat Zijn kracht heerlijk en klaarlijk blijken, alzo dat elkeen dezelve moet roemen en prijzen. |
c Luk. 1:51.  Luk. 1:51 Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm; Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. |
17 26Ik zal niet sterven, maar leven; en 27ik zal de werken des HEEREN vertellen. | | 26 Te weten door het zwaard of de hand mijner vijanden. |
27 Te weten hoe wonderbaarlijk Hij mij en andere vrome lieden menigmaal verlost en beschermd heeft. |
18 De HEERE 28heeft mij wel hard gekastijd, maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven. | | 28 Hebr. kastijdende gekastijd. |
19 29Doet mij 30de poorten der gerechtigheid open; ik zal daardoor ingaan, ik zal den HEERE loven. | | 29 Een aanspraak aan de priesters en Levieten. |
30 Dat is, de poorten des tabernakels en der heilige plaats, die daarom de poorten der gerechtigheid genoemd worden, omdat alleen de vromen en reinen behoorden daarin te komen, als blijkt vers 20. David had een geruimen tijd in en bij den tabernakel niet mogen verschijnen, vluchtende voor Saul. Nu mocht hij weder daarin komen en in de vergadering der godzaligen verschijnen.  vers 20 Dit is de poort des HEEREN, door dewelke de rechtvaardigen zullen ingaan. |
20 Dit is 31de poort des HEEREN, door dewelke de rechtvaardigen zullen ingaan. | | 31 Of: Deze poort is des Heeren. Versta de poort des tabernakels den Heere geheiligd. Een voorbeeld van den Heere Jezus Christus, Die de Poort der gerechtigheid is en des hemels, in welken Hij is ingegaan. |
21 Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt, en mij tot Heil geweest zijt. | | |
22 De d32steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. | | d Jes. 8:14; 28:16. Matth. 21:42. Mark. 12:10. Luk. 20:17. Hand. 4:11. Rom. 9:33. Ef. 2:20. 1 Petr. 2:4, 7.  Jes. 8:14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn, maar tot een Steen des aanstoots en tot een Rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een Strik en tot een Net den inwoners te Jeruzalem. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Matth. 21:42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Mark. 12:10 Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; Luk. 20:17 Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is dan dit, hetwelk geschreven staat: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is tot een Hoofd des hoeks geworden? Hand. 4:11 Deze is de Steen Die van u, de bouwlieden, veracht is, Welke tot een Hoofd des hoeks geworden is. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; 1 Petr. 2:4 Tot Welken komende als tot
een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, 1 Petr. 2:7 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks, en een Steen des aanstoots, en een Rots der ergernis; |
32 Versta bij dezen steen vooreerst David, die een tijdlang van de vorsten in Israël en de voornaamsten des rijks is veracht en verworpen geweest, doch de Heere heeft hem evenwel nog eindelijk tot het koninkrijk verheven, om hetzelve te regeren en als de hoeksteen van hetzelve te zijn. Daarna moet het van Christus, Wiens voorbeeld David geweest is, voornamelijk verstaan worden, Denwelken de overpriesters, schriftgeleerden en oversten des volks, die als bouwlieden over de kerke Gods gesteld waren, verworpen, vervolgd en gedood hebben; doch God heeft Hem als een Hoofd en Fundament over Zijn kerk verordineerd en gesteld, Die het gebouw van het huis samenbindt en bevestigt. |
23 33Dit is van den HEERE geschied, en 34het is wonderlijk in onze ogen. | | 33 Te weten dat de verworpen steen is geworden de voorname steen van het huis des Heeren. |
34 Te weten dat die verachte en verworpen steen nu zo geacht en verheven is. |
24 35Dit is de dag 36dien de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn. | | 35 Te weten in welken dag David koning is geworden, en Christus door de predicatie van het Heilig Evangelie is bekendgemaakt. |
36 Dat is, dien de Heere boven andere dagen heeft verheerlijkt. Aldus wordt het woord maken voor verheerlijken ook genomen 1 Sam. 12:6. Zie de aant. aldaar.  1 Sam. 12:6 Verder zeide Samuël tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en Aäron gemaakt heeft en Die uw vaders uit Egypteland opgebracht heeft. |
25 Och HEERE, 37geef nu heil; och HEERE, 38geef nu voorspoed. | | 37 De evangelisten houden de Hebreeuwse woorden hosia-na, Matth. 21:9, 15. Mark. 11:9, 10.  Matth. 21:9 En de scharen die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! Matth. 21:15 Als nu de overpriesters en schriftgeleerden zagen de wonderheden die Hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk, Mark. 11:9 En die voorgingen en die volgden riepen, zeggende: Hosanna! Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! Mark. 11:10 Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! |
38 Te weten den koning David, en den Heere Christus, Wiens voorbeeld hij is. |
26 39Gezegend zij hij die daar komt 40in den Naam des HEEREN; 41wij zegenen ulieden 42uit het huis des HEEREN. | | 39 Dat is, wij wensen hem Gods zegen; het is gelofelijk dat de priesters en het volk Gods deze gelukwens den koning David gedaan hebben, als hij eerst de koninklijke regering heeft aangevangen. Daarna heeft het volk dezelve woorden Christus toegeroepen, als Hij Zijn inkomst binnen Jeruzalem gedaan heeft, Matth. 21:9.  Matth. 21:9 En de scharen die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! |
40 Dat is, met macht en autoriteit van den Heere, Luk. 19:38.  Luk. 19:38 Zeggende: Gezegend is de Koning, Die daar komt in den Naam des Heeren; vrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen! |
41 Dit schijnen te zijn de woorden der priesters, wier ambt het was het volk te zegenen in het huis des Heeren, Num. 6:23. Deut. 10:8. 1 Kron. 23:13. Alsof zij zeiden: Wij van het huis des Heeren, dat is, wij priesters, die ingesteld zijn tot opzieners in het huis des Heeren, en dien het toekomt het volk des Heeren te zegenen, wij zegenen u, o koning David, en het volk dat bij u is. Zie Ps. 72 op vers 15.  Num. 6:23 Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen: Deut. 10:8 Terzelfder tijd scheidde de HEERE den stam van Levi uit om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, om voor het aangezicht des HEEREN te staan om Hem te dienen en om in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag. 1 Kron. 23:13 De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. Ps. 72:15 (kt.) En Hij zal leven; en men zal Hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor Hem bidden; den gansen dag zal men Hem zegenen. |
42 Dat is, uit den tabernakel ten tijde van David; doch uit den tempel ten tijde van den Heere Christus. |
27 De HEERE is God, Die ons 43licht gegeven heeft. 44Bindt 45het feestoffer met touwen, 46tot aan 47de hoornen van het altaar. | | 43 Dat is, geluk, vreugd, troost en blijdschap, in plaats van droefenis en jammer, als Esth. 8:16.  Esth. 8:16 Bij de Joden was licht en blijdschap en vreugde en eer; |
44 Dat is, bereidt u om het feest te houden en den Heere te offeren. |
45 Hebr. het feest. Maar het betekent hier het beest of het offer dat op dien feestdag zou geofferd worden. |
46 Dat is, zoveel dat men ze moest brengen en binden tot aan de hoornen des altaars. |
47 Zie de aant. Ex. 27:2.  Ex. 27:2 (kt.) En gij zult zijn hoornen maken op zijn vier hoeken; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn, en gij zult het met koper overtrekken. |
28 Gij zijt mijn God, daarom zal ik U loven; o mijn God, ik zal U verhogen. | | |
29 48Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 48 Zie vers 1.  vers 1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |