Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet verklaart zijn liefde tot God vanwege de grote en menigvuldige genaden en weldaden hem bewezen door hem te verlossen uit dodelijke benauwdheden, biddende om voortaan te mogen behouden worden, met belofte God den Heere daarvoor te zullen prijzen. |
Verlossing uit dodelijke benauwdheden |
1 IK1 heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. | | 1 Te weten den HEERE. |
2 Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem 2in mijn dagen aanroepen. | | 2 Dat is, dewijl ik in het leven ben; of: al de dagen mijns levens of lijdens. Vgl. Ps. 137:7. Ps. 137:7 HEERE, gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem, die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fundament toe. |
3 3De abanden 4des doods hadden mij omvangen, en 5de angsten der hel hadden mij 6getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. | | 3 Anders: De smarten. |
a 2 Sam. 22:5, 6. 2 Sam. 22:5 Want baren des doods hadden mij omvangen, beken Belials verschrikten mij. 2 Sam. 22:6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. |
4 Dat is, die zo groot waren als de dood zelf; te weten, als Saul met zijn machtig leger mij naderde, 1 Sam. 23:26. 1 Sam. 23:26 En Saul ging aan deze zijde des bergs en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs. Het geschiedde nu dat zich David haastte om te ontgaan van het aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden David en zijn mannen om die te grijpen. |
5 Dat is, die zo groot waren dat zij wel lichtelijk oorzaken van mijn dood zouden geweest zijn en mij in het graf zouden gebracht hebben. |
6 Hebr. gevonden. |
4 Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE, bevrijd 7mijn ziel. | | 7 Dat is, mijn leven. |
5 De HEERE is genadig en 8rechtvaardig; en onze God is ontfermende. | | 8 En derhalve kan Hij niet lijden dat de Zijnen onrechtvaardiglijk onderdrukt worden. |
6 De HEERE bewaart 9de eenvoudigen; ik was 10uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost. | | 9 Die zich niet verlaten op hun eigen kloekheid, maar op den Heere, wandelende oprechtelijk in Zijn wegen. |
10 Of: uitgemergeld, dun geworden, dat is, mijn verderf was zeer nabij. |
7 Mijn ziel, keer weder tot uw rust, want de bHEERE heeft aan u 11welgedaan. | | b Ps. 13:6. Ps. 13:6 Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft. |
11 Te weten mij verlossende uit de hand van Saul. |
8 Want Gij, HEERE, hebt 12mijn ziel gered van den dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot. | | 12 Dat is, mij. |
9 Ik zal wandelen voor het aangezicht des HEEREN, in de landen 13der levenden. | | 13 Dat is, dergenen die op aarde leven, of die nog in deze wereld leven en wandelen, als Psalm 27. Zie aldaar de aant. op vers 13 en Ps. 56 op vers 14. vers 13 (kt.) Ik zal den beker der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen. Ps. 56:14 (kt.) Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden? |
10 14Ik cheb geloofd, 15daarom 16sprak ik; ik ben zeer bedrukt geweest. | | 14 Te weten dat de HEERE mij verlossen zou. |
c 2 Kor. 4:13. 2 Kor. 4:13 Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook; |
15 In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Jer. 29:16. Jer. 29:16 Daarom zegt de HEERE alzo van den koning die op Davids troon zit, en van al het volk dat in deze stad woont, te weten uw broederen die met u niet zijn uitgegaan in de gevangenis; |
16 Te weten hetgeen het geloof mij ingaf in mijn grootste zwarigheden. Anders: als ik zulks sprak, hoewel ik zeer bedrukt was. Anders: ik sprak, nochtans was ik zeer bedrukt. |
11 Ik zeide 17in mijn haasten: 18Alle dmensen zijn leugenaars. | | 17 De zin is: Wanneer ik mij door het zware lijden haastte om te ontvluchten; of (als anderen het verstaan) haastige woorden mij liet ontvallen. Zie Ps. 31 op vers 23. Ps. 31:23 (kt.) Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen als ik tot U riep. |
18 Te weten allen tezamen en elkeen in het bijzonder, zodat men op geen mensen betrouwen kan, maar op den waren God alleen. Sommigen menen dat David uit menselijke zwakheid, naar de onwaarschijnlijkheid der zaak, getwijfeld heeft of hij ook te eniger tijd tot het beloofde koninkrijk zou komen. |
d Rom. 3:4. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
12 19Wat zal ik den HEERE 20vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen? | | 19 Anders: Hoe. |
20 Anders: vergelden? Al Zijn weldaden zijn boven mij, dat is, boven mijn vermogen om te vergelden. Zie 1 Thess. 3:9. Anders: zijn op mij, dat is, ik ben overladen vanwege al de weldaden die God de Heere mij eertijds menigmaal gedaan heeft en nog dagelijks doet. 1 Thess. 3:9 Want wat dankzegging kunnen wij Gode tot vergelding wedergeven voor u, vanwege al de blijdschap waarmede wij ons om uwentwil verblijden voor onzen God? |
13 Ik zal den beker 21der verlossingen opnemen, en den Naam des HEEREN aanroepen. | | 21 Of: des menigvuldigen heils. Alsof de profeet zeide: Ik zal den Heere openlijk danken vanwege al de verlossingen die Hij mij gedaan heeft. Hij ziet op de wijze en gewoonte die bij de dankoffers gehouden werd, als men na gedane offerande een heiligen maaltijd hield, in denwelken zij zich in den HEERE verheugden vanwege de ontvangen weldaden, Hem daarvoor dankende; en tot een teken van zulke vreugd en dankbaarheid, alsook van de broederlijke liefde en enigheid tussen degenen die zulk een maaltijd genoten hadden, namen zij een beker met wijn en dronken allen uit denzelven. Zie 1 Kron. 16:2, 3. 1 Kron. 16:2 Als David het brandoffer en de dankoffers geëindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN. 1 Kron. 16:3 En hij deelde een iegelijk in Israël, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol brood en een schoon stuk vlees en een fles wijn. |
14 22Mijn geloften zal ik den HEERE betalen, nu, 23in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. | | 22 Die ik gedaan heb toen ik in groot gevaar des doods was, Saul met zijn heirlegers mij steeds vervolgende. |
23 Zie 1 Kron. 16:1, 2, 3. 1 Kron. 16:1 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. 1 Kron. 16:2 Als David het brandoffer en de dankoffers geëindigd had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN. 1 Kron. 16:3 En hij deelde een iegelijk in Israël, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol brood en een schoon stuk vlees en een fles wijn. |
15 24Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner 25gunstgenoten. | | 24 Dat is, God zal den dood Zijner uitverkorenen niet geringachten noch ongewroken laten. Zie Ps. 72:14. Ps. 72:14 Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in Zijn ogen. |
25 Zie de aant. Ps. 4 op vers 4. Ps. 4:4 (kt.) Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
16 Och HEERE, 26zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, 27een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt 28mijn banden 29losgemaakt. | | 26 Alsof hij zeide: Dewijl ik U zo getrouwelijk dien, zo wil toch steeds doen blijken dat mijn leven kostelijk is in Uw ogen. |
27 Zie Ps. 86:16. Ps. 86:16 Wend U tot mij en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd. |
28 Toen ik van Saul omringd en genoegzaam besloten was in zijn handen en als gevangen. |
29 Doordien Gij Saul deedt terugkeren, doordien hem de Filistijnen in het land gevallen waren, 1 Sam. 23:27. 1 Sam. 23:27 Doch daar kwam een bode tot Saul, zeggende: Haast u en kom, want de Filistijnen zijn in het land gevallen. |
17 Ik zal U offeren 30een offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen. | | 30 Of: een lofoffer, als Ps. 50:14. Ps. 50:14 Offer Gode dank, en betaal den Allerhoogste uw geloften. |
18 31Ik zal mijn geloften den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk, | | 31 Zie de aant. op vers 14. Ps. 61 op vers 6. vers 14 (kt.) Mijn geloften zal ik den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. Ps. 61:6 (kt.) Want Gij, o God, hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen die Uw Naam vrezen. |
19 In 32de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van u, o Jeruzalem. Hallelujah. | | 32 Versta hier de tent in dewelke David de ark des verbonds gezet had. Zie 1 Kron. 16:1. 1 Kron. 16:1 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. |