Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De godzaligen bidden God dat Hij hen wil behoeden om Zijns heerlijken Naams wil, aanwijzende de grote ijdelheid der afgoden en der afgodendienaars, vermanende een iegelijk tot het geloof aan den waren God, met belofte van Zijn zegen. |
De eer en heerlijkheid des HEEREN |
1 NIET1 ons, o HEERE, niet ons, maar Uw Naam geef ere, om Uwer goedertierenheid, 2om Uwer waarheid wil. | | 1 Dit zijn de woorden van de godzalige gemeente der Israëlieten, bekennende dat zij het geenszins verdiend hadden noch waardig waren, dat God hun Zijn genade en weldaden zou bewijzen, maar dat Hij zulks deed om de eer Zijns Naams. |
2 Doende getrouwelijk wat Gij beloofd hebt. |
2 3Waarom zouden 4de heidenen zeggen: Waar is nu hun God? | | 3 Dat is, waarom zoudt Gij den heidenen oorzaak geven te zeggen: Waar is nu hun God? Te weten nadat zij ons zouden overwonnen en overmeesterd hebben, pochende en roemende, alsof Gij ons niet hadt kunnen beschermen of verlossen. Heere, wil zulks niet toelaten, maar behoed en bescherm ons genadiglijk. Zie Ps. 79:10. Ps. 79:10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden. |
4 Te weten de volken die rondom ons liggen. |
3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. | | |
4 Hunlieder 5afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: | | 5 Zie 1 Sam. 31 de aant. op vers 9. 2 Sam. 5:21. 1 Sam. 31:9 (kt.) En zij hieuwen zijn hoofd af en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden en onder het volk. 2 Sam. 5:21 En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. |
5 aZij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; | | a Deut. 4:28. Jer. 10:3, 4, 5, 9, enz. Deut. 4:28 En aldaar zult gij goden dienen die des mensen handen werk zijn, hout en steen, die niet zien noch horen, noch eten noch rieken. Jer. 10:3 Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. Jer. 10:4 Men pronkt het op met zilver en met goud; zij hechten ze met nagelen en met hamers, opdat het niet waggele. Jer. 10:5 Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar kunnen niet spreken; zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen, ook zo is er geen goeddoen bij hen. Jer. 10:9 Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht, en goud van Ufaz, tot een werk van den werkmeester en van de handen van den goudsmid; hemelsblauw en purper is hun kleding, een werk der wijzen zijn zij altezamen. |
6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; | | |
7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel. | | |
8 6Dat die hen maken hun gelijk worden; en al wie op hen vertrouwt. | | 6 Of: Die hen maken, zijn hun gelijk, te weten zo onvernuftig en onverstandig als de goden die zij uit zilver en goud gemaakt hebben. |
9 Israël, vertrouw gij op den HEERE; Hij is 7hun 8Hulp en hun 9Schild. | | 7 Te weten van het volk van Israël. |
8 Dat is, Helper. |
9 Dat is, Beschermer. |
10 10Gij 11huis Aärons, 11vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. | | 10 Dat is, gij priesters en Levieten, dien het opzicht over den godsdienst toevertrouwd en bevolen is. |
11 . 11 Huis staat in het enkelvoud; maar vertrouwt in het meervoud, omdat de huisgezinnen uit vele personen bestaan; en alzo in het volgende. |
11 12Gijlieden die den HEERE vreest, vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild. | | 12 Te weten alle gij anderen, wie gij zijt, die den Heere voor uw God houdt. |
12 De HEERE is onzer gedachtig geweest; Hij zal zegenen, Hij zal het huis Israëls zegenen, Hij zal het huis Aärons zegenen. | | |
13 Hij zal zegenen die den HEERE vrezen, 13de kleinen met de groten. | | 13 Versta in jaren; of in staat en kwaliteit, als Openb. 11:18. Openb. 11:18 En de volken waren toornig geworden, en Uw toorn is gekomen, en de tijd der doden om geoordeeld te worden, en om het loon te geven Uw dienstknechten, den profeten en den heiligen en dengenen die Uw Naam vrezen, den kleinen en den groten; en om te verderven degenen die de aarde verdierven. |
14 De HEERE zal den zegen over ulieden 14vermeerderen, over ulieden en over uw kinderen. | | 14 Hebr. toedoen, als Deut. 1:11. Deut. 1:11 De HEERE, uwer vaderen God, doe tot u, zoals gij nu zijt, duizendmaal meer; en Hij zegene u, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. |
15 Gijlieden zijt 15den HEERE gezegend, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft. | | 15 Zie 2 Sam. 2 de aant. op vers 5. Anders: Gij zijt de gezegenden des Heeren, of van den Heere. 2 Sam. 2:5 (kt.) Toen zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend zijt gij den HEERE, dat gij deze weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. |
16 16Aangaande den hemel, de hemel is des HEEREN; maar de aarde heeft Hij der mensen kinderen gegeven. | | 16 Dat is, de Heere heeft den hemel als tot Zijn woning genomen, 1 Kon. 8:30, om vandaar bekend te maken de opperste heerschappij, die Hij heeft over de ganse wereld. En Hij heeft den mensen de aarde gegeven om te bewonen en te bouwen, Genesis 3, om Hem, zolang zij daarop wonen, te loven en te prijzen. 1 Kon. 8:30 Hoor dan naar de smeking van Uw knecht en van Uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor en vergeef. Genesis 3 DE slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs? |
17 De 17doden zullen den HEERE niet prijzen, noch 18die in de stilte nedergedaald zijn. | | 17 Zie Ps. 6:6; 88 de aant. op vers 11. Ps. 6:6 Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? Ps. 88:11 (kt.) Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela. |
18 Dat is, in het graf. Zie Job 3:17 en de aant. op Ps. 94:17. Job 3:17 Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; Ps. 94:17 (kt.) Tenware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond. |
18 Maar 19wij zullen den HEERE 20loven van nu aan tot in der eeuwigheid. Hallelujah. | | 19 Die nog leven. |
20 Hebr. zegenen. |