Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een lof der godzaligen, die een belofte hebben des tegenwoordigen en des toekomenden levens, en welker voorspoed den goddelozen een hartzeer is. |
Het geluk der godzaligen |
1 HALLELUJAH. 1Aleph. aWelgelukzalig is de man die den HEERE vreest; Beth. die groten lust heeft in Zijn geboden. |
| 1 Deze psalm heeft ook, gelijk den 111den, in elk vers twee of drie letters van het Hebreeuwse ab. |
| a Ps. 1:1, 2. |
| Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
|
2 Gimel. 2Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; Daleth. het geslacht der oprechten zal gezegend worden. |
| 2 Dat is, zijn kinderen, gelijk Ps. 21:11. |
| Ps. 21:11 Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der mensen. |
|
3 He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen; Vau. en 3zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. |
| 3 Dat is, zijn godzaligheid en vroomheid, mitsgaders de vruchten derzelve, zie vers 9, of de eeuwige beloning derzelve, die hij uit genade ontvangen zal. |
| vers 9 Pe. Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftigen; Tsade. zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in ere. |
|
4 Zain. Den oprechten gaat 4het licht op in de duisternis; Cheth. 5Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig. |
| 4 Licht betekent hier en elders troost, vrede, blijdschap, hulp, verlossing; gelijk duisternis betekent tegenspoed, ellende, droefenis, verdriet, Esth. 8:16. Job 30:26. Ps. 107:10. |
| Esth. 8:16 Bij de Joden was licht en blijdschap en vreugde en eer; Job 30:26 Nochtans, toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid. Ps. 107:10 Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer; |
| 5 Te weten God, als Ps. 111:4. Of: hij, te weten de vrome man, als vers 5. |
| Ps. 111:4 Zain. Hij heeft Zijn wonderen een gedachtenis gemaakt; Cheth. de HEERE is genadig en barmhartig. vers 5 Teth. Wel dien man die zich ontfermt en uitleent; Jod. hij beschikt zijn zaken met recht. |
|
5 Teth. 6Wel dien man die zich ontfermt en uitleent; Jod. 7hij beschikt zijn zaken met recht. |
| 6 Of: Goed is de man die, enz. |
| 7 Anders: hij zal zijn zaak in het recht staande houden. |
|
6 Caph. Zekerlijk, hij zal in der eeuwigheid 8niet wankelen; Lamed. de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis 9zijn. |
| 8 Hij wil zeggen: Ofschoon een vroom, eerlijk man elke reize een aanstoot krijgt, zo zal hij nochtans nimmermeer zo ternedergestoten worden, dat hij altoos liggen blijft zonder weder op te staan. Zie Ps. 15 op vers 5. |
| Ps. 15:5 (kt.) Die zijn geld niet geeft op woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. |
| 9 Bij God en bij alle vromen, bij dewelke tot zijn eer altijd zal gedacht worden. |
|
7 Mem. Hij zal voor 10geen kwaad gerucht vrezen; Nun. zijn hart 11is vast, betrouwende op den HEERE. |
| 10 Hetzij dat men kwalijk van hem spreekt, zonder oorzaak (want hij heeft een goede consciëntie); hetzij dat er kwade tijdingen komen (want hij vertrouwt op God). |
| 11 Zie de aant. Ps. 51 op vers 12. |
| Ps. 51:12 (kt.) Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. |
|
8 Samech. Zijn hart welondersteund zijnde, zal niet vrezen; Ain. totdat hij 12op zijn wederpartijen zie. |
| 12 Of: aan; te weten zijn lust of Gods wraak zien. Zie van dusdanige afgekorte manieren van spreken Ps. 22 op vers 18; 54:9. |
| Ps. 22:18 (kt.) Al Mijn beenderen zou Ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op Mij. Ps. 54:9 Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid, en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden. |
|
9 Pe. 13Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftigen; Tsade. 14zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph. 15zijn hoorn zal verhoogd worden in ere. |
| 13 Te weten zijn rijkdom, zonder iets daarvan te hopen, Luk. 6:35. Zie ook 2 Kor. 9:9. |
| Luk. 6:35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. 2 Kor. 9:9 Gelijk er geschreven is: Hij heeft gestrooid, hij heeft den armen gegeven; zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid. |
| 14 Dat is, hij wordt nimmermeer moede van weldadigheid of vruchten der gerechtigheid voort te brengen. Vgl. vers 3. |
| vers 3 He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen; Vau. en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. |
| 15 Dat is, eer en macht. Zie Deut. 33 op vers 17. 1 Sam. 2:1. Ps. 89:18, 25; 92:11. |
| Deut. 33:17 (kt.) Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen van zijn os, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tienduizenden van Efraïm en dezen zijn de duizenden van Manasse. 1 Sam. 2:1 TOEN bad Hanna en zeide: Mijn hart springt op van vreugde in den HEERE, mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden, want ik verheug mij in Uw heil. Ps. 89:18 Want Gij zijt de Heerlijkheid hunner sterkte, en door Uw welbehagen zal onze hoorn verhoogd worden. Ps. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. Ps. 92:11 Maar Gij zult mijn hoorn verhogen, gelijk eens eenhoorns; ik ben met verse olie overgoten. |
|
10 Resch. De goddeloze zal het zien en hij zal zich vertoornen; Schin. hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau. 16De wens der goddelozen zal vergaan. |
| 16 Dat is, hij zal niet verkrijgen hetgeen waarnaar hij verlangt. Zie Spr. 10:24, 28; 13:9. |
| Spr. 10:24 De vrees des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal God geven. Spr. 10:28 De hoop der rechtvaardigen is blijdschap, maar de verwachting der goddelozen zal vergaan. Spr. 13:9 Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden, maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. |