Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist vermaant tot prijs en lof des Heeren alle bevrijden uit de hand hunner wederpartijders, alle dwalenden in vreemdelingschap, alle gevangenen en kranken, alle zeevarenden en voorts alle andere mensen, vanwege de veranderingen in elk land en persoon, door Gods regering, prijzende degenen die dit wel waarnemen. |
Dankzegging na verlossing uit allerlei benauwdheden |
1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | |
2 Dat 1zulks 2de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft, | | 1 Te weten, dat de Heere goed is, enz., vers 1. vers 1 LOOFT den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
2 Of: verlosten, te weten uit vele gevaren en zwarigheden, als straks volgt. |
3 En die Hij uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van 3de zee. | | 3 Te weten de Rode Zee, die bezuiden het land Kanaän ligt. Anders betekent deze manier van spreken het westen, te weten naar de Middellandse Zee aan, die westwaarts ligt van het land Kanaän, Joz. 23:4. Joz. 23:4 Ziet, ik heb u deze overige volken door het lot doen toevallen, ten erfdeel voor uw stammen, van de Jordaan af, met al de volken die ik uitgeroeid heb, en tot de Grote Zee tegen den ondergang der zon. |
4 Die in de woestijn dwaalden, in een 4weg der wildernis, die 5geen stad ter woning vonden; | | 4 Hebr. in een wildernis of eenzaamheid des wegs. Zie van deze woestijn Deut. 8:15. Jer. 2:6. Deut. 8:15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen en schorpioenen en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht; Jer. 2:6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land waar niemand doorging en waar geen mens woonde? |
5 Anders: geen bewoonbare stad. Hebr. geen stad der woning. |
5 Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen 6overstelpt. | | 6 Te weten van angst en benauwdheid, als Ps. 102:1. Ps. 102:1 EEN gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijn klacht uitstort voor het aangezicht des HEEREN. |
6 Doch roepende tot den HEERE 7in de benauwdheid die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten; | | 7 Anders: in hun benauwdheid. |
7 En Hij leidde hen op een rechten weg, om te gaan 8tot een stad ter woning. | | 8 Hebr. een stad der woning, als vers 4. vers 4 Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden; |
8 9Laat hen 10voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken 11voor de kinderen der mensen; | | 9 Dit vers wordt herhaald vss. 15, 21, 31. vers 15 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; vers 21 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; vers 31 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen, |
10 Of: bij den Heere, dat is, zo heimelijk, in hun hart (wetende dat God een Kenner der harten en Doorgronder der nieren is), als openlijk voor Gods gemeente. |
11 Dat is, dat het de mensen horen en zien. |
9 Want Hij heeft 12de dorstige ziel verzadigd, en 13de hongerige ziel met goed vervuld. | | 12 Hebr. begerige, of: begerende, te weten een dronk om den dorst te lessen, als Jes. 29:8. Zie de aant. Job 39 op vers 1. Jes. 29:8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of,
gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog mat en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die tegen den berg Sion krijgen. Job 39:1 (kt.) ZULT gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen, |
13 Zie Ps. 65:5. Luk. 1:53. Zie ook de aant. Job 18 op vers 12. Ps. 65:5 Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw paleis. Luk. 1:53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden. Job 18:12 (kt.) Zijn macht zal hongerig wezen, en het verderf is bereid aan zijn zijde. |
10 Die in duisternis en 14de schaduw des doods zaten, gebonden 15met verdrukking en ijzer; | | 14 Dat is, dikke duisternis, waarvan men verschrikt; of zulke duisternis als onder de aarde is, waar de doden begraven liggen. Zie Ps. 23:4. Ps. 23:4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. |
15 Dat is, in de ijzers geslagen en zeer bedrukt. Zie Job 36:8, 9. Job 36:8 En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden der ellende, Job 36:9 Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben; |
11 Omdat zij wederspannig waren geweest tegen Gods 16geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden; | | 16 Hebr. redenen of zeggen, dat is, geboden, bevelen. |
12 Waarom 17Hij hun het hart door zwarigheid vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper. | | 17 Te weten de Heere. |
13 18Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten. | | 18 Als vers 6. vers 6 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten; |
14 Hij voerde hen 19uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden. | | 19 Dat is, uit de benauwdheid en bangheid. |
15 20Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; | | 20 Als vers 8. vers 8 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; |
16 Want Hij heeft 21de koperen deuren 22gebroken, en de ijzeren grendelen
22in stukken gehouwen. | | 21 Waarmede de gevangenissen besloten waren; versta hierdoor alle grote hindernissen. Zie Jes. 45:2. Jes. 45:2 Ik zal voor uw aangezicht gaan en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. |
22 . 22 Te weten om de ellendige en benauwde mensen te verlossen. |
17 23De zotten worden om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd. | | 23 Dat is, de kwalijk beraden en kwalijk bedachte mensen; of: die God niet vrezen, hetwelk de grootste dwaasheid is, gelijk daarentegen God vrezen de grootste wijsheid is. Zie Job 5 op vers 2. Job 5:2 (kt.) Want den dwaze brengt de toornigheid om, en de ijver doodt den slechte. |
18 Hun 24ziel gruwelde van alle spijze, en 25zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. | | 24 Dat is, lust; als Job 33:20. Job 33:20 Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze; |
25 Dat is, zij zijn in merkelijk gevaar des doods gekomen. Zie Job 33:22. Ps. 9:14. Job 33:22 En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen die doden. Ps. 9:14 Zijt mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods; |
19 26Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten. | | 26 Zie vers 6. vers 6 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten; |
20 Hij zond 27Zijn woord uit en 28heelde hen, en 29rukte hen uit hun 30kuilen. | | 27 Dat is, Zijn bevel, te weten opdat zij weder gezond zouden worden. |
28 Zie Deut. 32:39. Job 33:19, 24. Hos. 6:1. Zie een voorbeeld in Hizkia, 2 Kon. 20:1, 4, 5, 7. Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. Job 33:19 Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen; Job 33:24 Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. Hos. 6:1 KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden. 2 Kon. 20:1 IN die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. 2 Kon. 20:4 Het gebeurde nu als Jesaja uit het middelvoorhof nog niet gegaan was, dat het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: 2 Kon. 20:5 Keer weder en zeg tot Hizkía, den voorganger Mijns volks: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Zie, Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; 2 Kon. 20:7 Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen. En zij namen ze en legden ze op de zweer; en hij werd genezen. |
29 Dat is, Hij heeft hen gelijk als uit het graf weder doen opstaan en in de uiterste gevaarlijkheid des doods bewaard. Zie Ps. 7:16. Job 33:24, 28, 30. Ps. 7:16 Hij heeft een kuil gedolven en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve die hij gemaakt heeft. Job 33:24 Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. Job 33:28 Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet. Job 33:30 Opdat Hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden. |
30 Of: verdervingen. |
21 31Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; | | 31 Als vers 8. vers 8 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; |
22 aEn dat zij lofoffers offeren, en met gejuich Zijn werken vertellen. | | a Lev. 7:12. Ps. 50:14. Lev. 7:12 Indien hij dat tot een lof offer offert, zo zal hij nevens het lofoffer ongezuurde koeken met olie gemengd, en ongezuurde vladen met olie bestreken, offeren; en zullen die koeken met olie gemengd, van geroost meelbloem zijn. Ps. 50:14 Offer Gode dank, en betaal den Allerhoogste uw geloften. |
23 Die met schepen ter zee 32afvaren, bhandel doende 33op grote wateren, | | 32 Te weten diep in de baren der zee. Of: van den oever afdalen, afvaren of nederdalen. |
b Openb. 18:17. Openb. 18:17 En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen die ter zee handelen, stonden van verre, |
33 Anders: op vele wateren. |
24 Die zien de werken des HEEREN, en Zijn wonderwerken 34in de diepte. | | 34 Zie Job 41:22. Job 41:22 Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij. |
25 Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die 35haar golven omhoogverheft. | | 35 Te weten der zee. Zie Job 26 de aantt. op vers 12. Job 26:12 (kt.) Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. |
26 36Zij rijzen op naar den hemel, zij dalen neder 37tot in de afgronden; 38hun ziel versmelt 39van angst. | | 36 Dit is een afbeelding der gevaren in dewelke de mensen op zee zijn als zich de stormen en stormwinden verheffen. |
37 Dat is, tot op den bodem der zee. Zie Ps. 42 op vers 8. Ps. 42:8 (kt.) De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan. |
38 Dat is, de moed ontzinkt hun, en zij zijn zo bang alsof zij terstond het leven verliezen zouden. |
39 Hebr. van het kwade. |
27 Zij dansen en waggelen als een dronken man, en 40al hun wijsheid wordt verslonden. | | 40 Dat is, zij weten geen raad hoe zij uit die benauwdheid geraken zullen. |
28 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten. | | |
29 41Hij doet den storm stilstaan, zodat 42hun golven 43stilzwijgen. | | 41 Hebr. Hij stelt den storm in stilte, dat is, Hij verandert den storm in kalmte. Zie Job 26 op vers 12. Job 26:12 (kt.) Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. |
42 Hebr. hunlieder golven, te weten de golven die zij zozeer vreesden, als die hun den dood dreigden. Zie Jona 1:15. Matth. 8:26. Mark. 4:37. Jona 1:15 En zij namen Jona op en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. Matth. 8:26 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee; en er werd grote stilte. Mark. 4:37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. |
43 Alzo ook vers 30. vers 30 Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft. |
30 Dan zijn zij verblijd, omdat 44zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft. | | 44 Te weten de wateren. |
31 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen, | | |
32 En Hem verhogen in de gemeente des volks, en 45in het gestoelte 46der oudsten Hem roemen. | | 45 Dat is, in het gestoelte waar de oudsten bij elkander zitten. |
46 Dat is, der raadsheren en oversten des volks. |
33 47Hij 48stelt de rivieren tot een woestijn, en 49watertochten tot een dorstig land; | | 47 Te weten de Heere. |
48 Dat is, Hij verandert vruchtbare waterige landen in droge onvruchtbare woestijnen. |
49 Hebr. uitgangen, dat is, vochtige vruchtdragende landen. De zin van dit vers is dat God door Zijn Goddelijke kracht, voorzienigheid en regering dikwijls wonderbaarlijke verandering in de wereld brengt, als Hij een land straffen of zegenen wil, opdat Zijn glorie en macht blijke, zo in het straffen als in het zegenen. |
34 50Het vruchtbare land 51tot zouten grond, om de boosheid dergenen die daarin wonen. | | 50 Hetgeen dat hier gezegd wordt, blijkt aan het Joodse land, hetwelk eertijds zeer vruchtbaar geweest is, maar nu is het zeer onvruchtbaar, woest en dor. |
51 Hebr. tot zoutigheid; dat is, tot een zout, onvruchtbaar land. Alzo ook Job 39:9. Jer. 17:6. Want zoutigheid veroorzaakt onvruchtbaarheid. Zie Deut. 29:23. Richt. 9:45. Job 39:9 Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot zijn woningen. Jer. 17:6 Want hij zal zijn als de heide in de wildernis, die het niet gevoelt wanneer het goede komt, maar blijft in
dorre plaatsen in de woestijn, in
zout en onbewoond land. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Richt. 9:45 Voorts streed Abimélech tegen de stad dienzelven gansen dag, en nam de stad in en doodde het volk dat daarin was; en hij brak de stad af en bezaaide haar met zout. |
35 52Hij stelt cde woestijn tot een waterpoel, en het dorre land 53tot watertochten. | | 52 Dat is, het droge onvruchtbare land maakt Hij vochtig, en dienvolgens vruchtbaar. |
c Jes. 41:18. Jes. 41:18 Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. |
53 Hebr. tot uitgangen der wateren, als vers 33. vers 33 Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot een dorstig land; |
36 En Hij doet 54de hongerigen 55aldaar wonen, en zij stichten 56een stad ter woning; | | 54 Zie vers 9. vers 9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld. |
55 Te weten in dat land hetwelk Hij van onvruchtbaar tot vruchtbaar land heeft gemaakt. |
56 Hebr. een stad der woning. |
37 En bezaaien akkers en planten wijngaarden, 57die inkomende vrucht voortbrengen. | | 57 Hebr. die vrucht der inkomst maken, dat is, vruchten jaarlijks inkomende. Of: zij, te weten de landbouwers, geven vruchtbare opkomsten. |
38 En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee 58vermindert Hij niet. | | 58 Versta hierbij: maar Hij vermeerdert het. |
39 Daarna verminderen zij en 59komen ten onder, door verdrukking, 60kwaad en droefenis. | | 59 Hebr. worden nedergebogen of nedergekromd, te weten wanneer God, omdat zij zich wederom tegen Hem bezondigen, wederom enig verloop geeft in het land waar zij hun woning hadden. |
60 Dat is, ongeluk, allerlei ellende. |
40 61Hij 62stort verachting uit 63over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. | | 61 Te weten de Heere. Zie Job 12:21, 24. Job 12:21 Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. Job 12:24 Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
62 Te weten als Hij hen straffen wil. |
63 Dat is, over of op de voornaamste en meest uitstekende personages des lands. |
41 Maar dHij brengt den nooddruftige uit de verdrukking 64in een hoog vertrek, en 65maakt de huisgezinnen als kudden. | | d 1 Sam. 2:8. Ps. 113:7, 8. 1 Sam. 2:8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. Ps. 113:7 Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt; Ps. 113:8 Om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen Zijns volks. |
64 Dat is, op een hoge plaats, waar hij buiten gevaar is van vertreden of overrompeld te worden. |
65 Dat is, Hij maakt hen sterk van geslachten; of: Hij vermeerdert hen. |
42 eDe oprechten zien het en zijn verblijd, maar f66alle ongerechtigheid stopt haar mond. | | e Job 22:19. Job 22:19 De rechtvaardigen zagen het en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen; |
f Job 5:16. Job 5:16 Zo is voor den arme verwachting, en de boosheid stopt haar mond toe. |
66 Dat is, alle ongerechtigen, als Job 24:20. Alzo staat er hovaardij voor hovaardige mensen, Ps. 36:12, boosheid voor bozen. De profeet wil zeggen: De bozen en goddelozen zulks ziende, worden gedwongen den mond toe te houden, dien zij tegen God geopend hadden, niet durvende voortaan de voorzienigheid Gods tegen te spreken. Zie Job 5:16. Job 24:20 De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. Ps. 36:12 De voet der hovaardigen kome niet over mij; en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven. Job 5:16 Zo is voor den arme verwachting, en de boosheid stopt haar mond toe. |
43 67Wie is wijs? Die neme deze dingen waar; en 68dat zij verstandiglijk letten op de goedertierenheden des HEEREN. | | 67 Of: Wie is wijs en neemt deze dingen waar? Alsof hij zeide: Och, hoe weinige zulke wijzen vindt men! Alzo ook Jer. 9:12. Hos. 14:10. Jer. 9:12 Wie is de wijze man die dit versta? En tot wien heeft de mond des HEEREN gesproken, dat hij het verkondige, waarom het land vergaan en afgebrand zij als een woestijn, dat er niemand doorgaat? Hos. 14:10 Wie is wijs? Die versta deze dingen. Wie is verstandig? Die bekenne ze. Want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen. |
68 Of: zo zal men verstaan de goedertierenheden des Heeren. |