Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Lof op Gods trouw aan Israël |
1 LOOFT den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. |
2 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtiglijk van al Zijn wonderen. |
3 aRoemt u in den Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen die den HEERE zoeken, verblijde zich. a Ps. 34:3. |
a Ps. 34:3 Beth. Mijn ziel zal zich roemen in den HEERE; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. |
4 Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. |
5 Gedenkt Zijn wonderen die Hij gedaan heeft, Zijn wondertekenen en de oordelen Zijns monds. |
6 Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen. |
7 Hij is de HEERE onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde. |
8 Hij gedenkt Zijn verbond tot in der eeuwigheid; het woord dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten; |
9 Het verbond dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak; |
10 bWelken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, caan Israël tot een eeuwig verbond, b 1 Kron. 16:17. c Gen. 28:13; 35:11. |
b 1 Kron. 16:17 Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israël tot een eeuwig verbond, c Gen. 28:13 En zie, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik u geven en uw zaad. Gen. 35:11 Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige; zijt vruchtbaar en vermenigvuldig; een volk, ja, een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen. |
11 Zeggende: dIk zal u geven het land Kanaän, het snoer van ulieder erfdeel. d Gen. 13:15; 15:18. |
d Gen. 13:15 Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: |
12 eAls zij weinige mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin, e 1 Kron. 16:19. |
e 1 Kron. 16:19 Als gij weinige mensen in getal waart, ja, weinigen en vreemdelingen daarin. |
13 En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot een ander volk; |
14 fHij liet geen mens toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende: f Gen. 35:5. |
f Gen. 35:5 En zij reisden heen; en Gods verschrikking was over de steden die rondom hen waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achternajaagden. |
15 Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. |
16 Hij riep ook een honger in het land, Hij brak allen staf des broods. |
17 Hij zond een man voor hun aangezicht heen; gJozef werd verkocht tot een slaaf. g Gen. 37:28, 36; 45:5. |
g Gen. 37:28 Als nu de Midianitische kooplieden voorbijtogen, zo trokken en hieven zij Jozef op uit den kuil en verkochten Jozef aan deze Ismaëlieten voor twintig zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte. Gen. 37:36 En de Medanieten verkochten hem in Egypte, aan Pótifar, Farao’s hoveling, overste der trawanten. Gen. 45:5 Maar nu, weest niet bekommerd en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden tot behoudenis des levens. |
18 Men drukte zijn voeten in den stok, zijn persoon kwam in de ijzers. |
19 Tot den tijd toe dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des HEEREN doorlouterd. |
20 De koning zond en deed hem ontslaan; de heerser der volken, die liet hem los. |
21 Hij hzette hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over al zijn goed, h Gen. 41:40. |
h Gen. 41:40 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. |
22 Om zijn vorsten te binden naar zijn lust, en zijn oudsten te onderwijzen. |
23 Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham. |
24 En iHij deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan zijn tegenpartijders. i Ex. 1:7, 9. |
i Ex. 1:7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloediglijk, en zij vermeerderden en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. Ex. 1:9 Die zeide tot zijn volk: Zie, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. |
25 Hij kkeerde hun hart om, dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijn knechten listiglijk handelden. k Ex. 1:9, 10, 12. |
k Ex. 1:9 Die zeide tot zijn volk: Zie, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. Ex. 1:10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden en tegen ons strijde en uit het land optrekke. Ex. 1:12 Maar hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde en hoe meer het wies, zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israëls. |
26 Hij lzond Mozes, Zijn knecht, en Aäron, dien Hij verkoren had. l Ex. 3:10; 4:12. |
l Ex. 3:10 Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israëls) uit Egypte voert. Ex. 4:12 En nu, ga heen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren wat gij spreken zult. |
27 mZij deden onder hen de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken in het land van Cham. m Ex. 7:9. |
m Ex. 7:9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aäron zeggen: Neem uw staf en werp hem voor Farao’s aangezicht neder; hij zal tot een draak worden. |
28 Hij zond duisternis en maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig. |
29 Hij keerde hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen. |
30 Hun land bracht vorsen voort in overvloed, tot in de binnenste kamers hunner koningen. |
31 Hij sprak en er kwam een vermenging van ongedierte; luizen in hun ganse landpale. |
32 Hij maakte hun regen tot hagel, vlammig vuur in hun land. |
33 En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom, en Hij brak het geboomte hunner landpale. |
34 Hij sprak en er kwamen sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal; |
35 Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landouw op. |
36 Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten. |
37 En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand die struikelde. |
38 nEgypte was blijde als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen. n Ex. 12:33. |
n Ex. 12:33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood. |
39 Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten. |
40 Zij baden, en Hij deed kwakkels komen, en Hij verzadigde hen met hemels brood. |
41 Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit; die gingen door de dorre plaatsen als een rivier. |
42 Want Hij dacht aan Zijn heilig woord, aan oAbraham, Zijn knecht. o Gen. 15:14. |
o Gen. 15:14 Doch Ik zal het volk ook richten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. |
43 pAlzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, Zijn uitverkorenen met gejuich. p Ex. 14:8. Num. 33:3. |
p Ex. 14:8 Want de HEERE verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israëls najaagde; doch de kinderen Israëls waren door een hoge hand uitgegaan. Num. 33:3 Zij reisden dan van Rameses in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste maand; des anderen daags van pascha togen de kinderen Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaars, |
44 En Hij gaf hun de landen der heidenen, zodat zij in erfenis bezaten den arbeid der volken, |
45 qOpdat zij Zijn inzettingen onderhielden en Zijn wetten bewaarden. Hallelujah. q Ex. 19:4, 5, 6. Deut. 4:1, 40; 6:21, 22, 23, 24, 25. |
q Ex. 19:4 Gijlieden hebt gezien wat Ik den Egyptenaars gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen en u tot Mij gebracht heb. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Ex. 19:6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. Deut. 4:1 NU dan, Israël, hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden leer te doen; opdat gij leeft en henen inkomt en erft het land dat u de HEERE, uwer vaderen God, geeft. Deut. 4:40 En gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, opdat het u en uw kinderen na u welga, en opdat gij de dagen verlengt in het land dat de HEERE uw God u geeft, voor altoos. Deut. 6:21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren Farao’s dienstknechten in Egypte, maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd. Deut. 6:22 En de HEERE gaf tekenen en grote en kwade wonderen in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; Deut. 6:23 En Hij voerde ons vandaar uit, opdat Hij ons inbracht om ons het land te geven, dat Hij onzen vaderen gezworen had. Deut. 6:24 En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen, om te vrezen den HEERE onzen God, ons voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden, gelijk het te dezen dage is. Deut. 6:25 En het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen te doen al deze geboden voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, gelijk als Hij ons geboden heeft. |