Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 105 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 105

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De profeet vermaant het volk Gods God te loven en te prijzen ten aanzien van Zijn wonderen en weldaden; met een verhaal der getrouwheid Zijner beloften, gedaan en bewezen aan Abraham, aan Jozef, en aan Jakob in Egypte, alsook der wonderheden door en aan Mozes en de Israëlieten in de woestijn gedaan.
 
Lof op Gods trouw aan Israël
1 LOOFT1 den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.
1 Een groot deel van dezen psalm staat geschreven 1 Kron. 16:8, hetwelk gezongen is geweest voor de ark des Heeren. verwijsteksten
 
2 Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtiglijk van al Zijn wonderen.
3 aRoemt u 2in den Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen die den HEERE zoeken, verblijde zich.
a Ps. 34:3. verwijsteksten
2 Of: van den Naam Zijner heiligheid.
 
4 Vraagt naar den HEERE en 3Zijn sterkte, zoekt 4Zijn aangezicht geduriglijk.
3 Van dewelke men een zichtbare getuigenis had in de ark. Zie 2 Kron. 6:41. Ps. 78:61 en de aant. Ps. 63 op vers 3. verwijsteksten
4 Dat is, Zijn raad en geboden, 2 Sam. 21:1. verwijsteksten
 
5 Gedenkt Zijn wonderen 5die Hij gedaan heeft, Zijn wondertekenen en 6de oordelen Zijns monds.
5 Te weten in Egypte, door Mozes en Aäron.
6 Versta hier de plagen van Egypte, waarmede hen God tevoren gedreigd had. Het woord oordelen of gerichten wordt dikwijls gebruikt voor plagen of straffen, als Rom. 13:2. 1 Kor. 11:29. verwijsteksten
 
6 7Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, 8Zijn uitverkorenen.
7 Dezelfde woorden van dit vers staan ook 1 Kron. 16:13. Behalve dat daar staat: Gij zaad van Israël, en hier staat: Gij zaad van Abraham. verwijsteksten
8 Te weten Gods uitverkorenen.
 
7 Hij is de HEERE onze God; 9Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.
9 Dat is, Hij oefent Zijn gerichten over den gansen aardbodem, dat is, over alle natiën en volken, opdat men Zijn Naam vertelle op de ganse aarde, Ex. 9:16. verwijsteksten
 
8 Hij gedenkt 10Zijn verbond tot in der eeuwigheid; het woord dat Hij 11ingesteld heeft 12tot in duizend geslachten;
10 Te weten dat Hij met ons gemaakt heeft.
11 Hebr. bevolen, dat is, Zijn belofte, die zo vast en zeker is alsof het een ingestelde en bevolen wet ware. Zie van het Hebreeuwse woord 2 Sam. 7 op vers 11. verwijsteksten
12 Dat is, vele geslachten.
 
9 Het verbond 13dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak;
13 Zie hiervan hetgeen dat geschreven staat Gen. 15:18; 17:2; 22:16. Luk. 1:73. Hebr. 6:13. verwijsteksten
 
10 bWelken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, caan Israël 14tot een eeuwig verbond,
b 1 Kron. 16:17. verwijsteksten
c Gen. 28:13; 35:11. verwijsteksten
14 Hebr. tot een verbond der eeuw.
 
11 Zeggende: dIk zal u geven het land Kanaän, 15het snoer van ulieder erfdeel.
d Gen. 13:15; 15:18. verwijsteksten
15 Zie de aantt. Deut. 32:9. Ps. 16:6. verwijsteksten
 
12 eAls zij 16weinige mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin,
e 1 Kron. 16:19. verwijsteksten
16 Hebr. lieden van getal, dat is, licht te tellen, telbaar. Zie Gen. 34 op vers 30. Het tegendeel is volk zonder getal, dat is, ontelbaar, Ps. 147:5. verwijsteksten
 
13 En wandelden 17van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot een ander volk;
17 Te weten in het land Kanaän, waarin zeven machtige natiën waren, Deut. 7:1. Hoe de patriarchen daarin gewandeld hebben als vreemdelingen, zie Gen. 12:8, 9, 10; 13:18; 20:1; 23:4; 26:1, 23; 33:19; 35:1, enz. Hebr. 11:9, 13. verwijsteksten
 
14 fHij liet geen mens toe hen te onderdrukken; ook 18bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:
f Gen. 35:5. verwijsteksten
18 Te weten met woorden en ook metterdaad, als Farao, Gen. 12:17, Abimelech, Gen. 20:3, en anderen meer. verwijsteksten
 
15 19Tast 20Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn 21profeten geen kwaad.
19 De profeet voert met deze woorden God in, toesprekende de koningen en overheden, hen belastende dat zij wel toezien zouden Zijn knechten niet te beschadigen.
20 Dat is, die tot Mijn dienst geheiligd zijn. Hier wordt vooreerst gesproken van Abraham, Izak en Jakob, onder dewelke ook andere profeten en dienaren Gods te verstaan zijn.
21 Abraham wordt een profeet genoemd, Gen. 20:7. Zie de aant. aldaar. verwijsteksten
 
16 22Hij riep ook een honger in het 23land, 24Hij brak allen staf des broods.
22 Deze manier van spreken staat ook 2 Kon. 8:1. Honger en dure tijd, gelijk alle andere plagen, zijn boden en uitrichters van Gods bevelen over de zondaars. verwijsteksten
23 Te weten over het land van Egypte, Kanaän en andere landen, Gen. 41:54, enz.; 42:1. verwijsteksten
24 Zie Lev. 26:26. Gelijk een zwak of oud mens met een stok of staf onderstut wordt, alzo stijft en sterkt het brood des mensen hart, Ps. 104:15. verwijsteksten
 
17 Hij zond een man voor hun aangezicht heen; gJozef werd verkocht tot een slaaf.
g Gen. 37:28, 36; 45:5. verwijsteksten
 
18 Men drukte zijn voeten 25in den stok, 26zijn persoon kwam in 27de ijzers.
25 Of: boeien. Zie Gen. 39:20; 40:15. verwijsteksten
26 Hebr. zijn ziel, dat is, hij zelf. Zie de aant. Gen. 12 op vers 5. verwijsteksten
27 Dat is, in ijzeren boeien. Hebr. in het ijzer.
 
19 Tot den tijd toe dat 28Zijn woord 29kwam, heeft hem 30de rede des HEEREN 31doorlouterd.
28 Te weten het woord des Heeren. De zin is: Totdat de tijd vervuld was dat geschieden zou hetgeen God over hem besloten en hem in den droom had te kennen gegeven, Gen. 37:5, enz.; 42:9. verwijsteksten
29 Dat is, vervuld werd. Komen voor vervuld worden staat ook 1 Sam. 9:6. Job 6:8. Jer. 17:15, en elders. verwijsteksten
30 Te weten de beloften die hem God door dromen gedaan had, Genesis 37. verwijsteksten
31 Te weten in zwaar kruis en lijden. Zie Ps. 12 op vers 7. 1 Petr. 1:7. verwijsteksten
 
20 32De koning zond en deed hem ontslaan; de heerser der volken, 33die liet hem los.
32 Te weten Farao, Gen. 41:14; 45:8. verwijsteksten
33 Hebr. die opende hem, dat is, hij opende en maakte los de banden en boeien met dewelke hij gebonden was.
 
21 Hij hzette hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over al zijn goed,
h Gen. 41:40. verwijsteksten
 
22 Om 34zijn vorsten te binden 35naar 36zijn lust, en 37zijn oudsten 38te onderwijzen.
34 Te weten van den koning Farao.
35 Hebr. naar zijn ziel, dat is, naar zijn lust, wil, believen, goeddunken. Anders: verbinden aan zijn ziel.
36 Te weten van den koning; of van Jozef.
37 Te weten des konings Farao’s raadsheren en edelen aan zijn hof.
38 Te weten hoe zij het koren der vruchtbare jaren zouden inzamelen en bewaren, opdat er voorraad zou wezen tegen de kwade jaren, Gen. 41:47. verwijsteksten
 
23 Daarna 39kwam 40Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling 41in het land van Cham.
39 Van Farao en Jozef geroepen, en van God daartoe vermaand en gesterkt zijnde, Gen. 45:17, 20; 46:3, 4. verwijsteksten
40 Te weten met zijn ganse huisgezin.
41 Dat is, in het land hetwelk de nakomelingen van Cham bezaten, te weten in Egypte. Cham was Mizraïms vader, Gen. 10:6, van denwelken het land van Egypte genoemd wordt Mizraïm. Zie Ps. 78:51. verwijsteksten
 
24 En iHij deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan zijn 42tegenpartijders.
i Ex. 1:7, 9. verwijsteksten
42 Of: benauwers.
 
25 Hij kkeerde 43hun hart om, dat zij Zijn volk haatten, 44dat zij met Zijn knechten 45listiglijk handelden.
k Ex. 1:9, 10, 12. verwijsteksten
43 Te weten der Egyptenaars. Anders: Hun hart keerde zich om, of: werd omgekeerd.
44 Of: dat zij listen aanlegden tegen Zijn knechten, te weten de kinderen Israëls.
45 Zie de aant. op Gen. 37:18. verwijsteksten
 
26 Hij lzond Mozes, Zijn knecht, en Aäron, 46dien Hij verkoren had.
l Ex. 3:10; 4:12. verwijsteksten
46 Om te zijn Mozes’ mond tot het volk en een profeet aan Farao, Ex. 4:12, 14, 16; 7:1, 2, 3. verwijsteksten
 
27 mZij deden onder hen 47de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken 48in het land van Cham.
m Ex. 7:9. verwijsteksten
47 Hebr. de woorden Zijner tekenen, dat is, den last dien God hun gegeven had, om tekenen te doen.
48 Zie vers 23. verwijsteksten
 
28 49Hij zond 50duisternis en maakte het duister; en 51zij waren 52Zijn woord niet wederspannig.
49 Te weten God.
50 Dit was de negende plaag welke God over Egypte gezonden heeft, en deze duisternis duurde drie dagen lang, Ex. 10:22, 23. verwijsteksten
51 Dat is, de wondertekenen geschiedden terstond als Hij het woord uitgesproken had. Of versta dit alzo, dat Mozes en Aäron deden hetgeen dat hun bevolen was, ofschoon het met groot gevaar huns levens scheen vermengd te wezen.
52 Dat is, Zijn bevel.
 
29 53Hij keerde hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen.
53 Dit was de eerste van de tien plagen van Egypte, Ex. 7:20. Ps. 78:44. De profeet stelt in dezen psalm enige zware plagen die God in Egypte gedaan heeft, zonder te volgen de orde die in Exodus staat. verwijsteksten
 
30 Hun land 54bracht vorsen voort in overvloed, tot in de binnenste kamers 55hunner koningen.
54 Dit was de tweede plaag, Ex. 8:3, 6. Ps. 78:45. verwijsteksten
55 Versta hier Farao en zijn vorsten, Ex. 8:3. verwijsteksten
 
31 Hij sprak en er kwam een vermenging van 56ongedierte; 57luizen in hun ganse landpale.
56 Als sprinkhanen, kevers en dergelijke. Zie Ps. 78:45. Dit was de vierde plaag, Ex. 8:24. verwijsteksten
57 Dit was de derde plaag, Ex. 8:17. verwijsteksten
 
32 Hij 58maakte hun regen tot hagel, 59vlammig vuur in hun land.
58 Dit was de zevende plaag, Ex. 9:23. Zie ook Ps. 78:47. verwijsteksten
59 Hebr. vuur der vlam; nooit was dergelijke in Egypte gezien, Ex. 9:24. verwijsteksten
 
33 En 60Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgenboom, en Hij brak het geboomte hunner landpale.
60 Te weten door den hagel en het vuur.
 
34 Hij sprak en er 61kwamen 62sprinkhanen en kevers, en dat zonder getal;
61 Dit was de achtste plaag, Ex. 10:13. Ps. 78:46. verwijsteksten
62 Hebr. de sprinkhaan en de kever.
 
35 Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landouw op.
36 63Hij versloeg ook 64alle eerstgeborenen in hun land, de 65eerstelingen al hunner krachten.
63 Dit was de tiende plaag. Zie Ex. 12:23, 29. Ps. 78:51. verwijsteksten
64 In dit vers wordt één ding tweemaal, doch met andere woorden gezegd, hetwelk bij de Hebreeën zeer gebruikelijk is. Zie vers 20. verwijsteksten
65 Dit is een beschrijving van de eerstgeborenen, als Gen. 49:3. Ps. 78:51. verwijsteksten
 
37 En Hij voerde hen uit 66met zilver en goud; en 67onder hun stammen was niemand 68die struikelde.
66 Dat is, met zilveren en gouden vaten, Ex. 12:35. verwijsteksten
67 Sterk zijnde zeshonderdduizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen, Ex. 12:37; 13:18. Dusdanige belofte wordt der kerke Gods ook gedaan, Jes. 33:24. verwijsteksten
68 Te weten van zwakheid.
 
38 nEgypte was blijde als zij uittrokken, want 69hun verschrikking was op hen gevallen.
n Ex. 12:33. verwijsteksten
69 Dat is, zij hadden een schrik voor de Israëlieten gekregen, zodat zij hen voortdreven en hun hun beste juwelen gaven, Ex. 12:33, 35; vrezende dat zij allen van God zouden gedood worden, indien zij hen niet lieten trekken. Zie dergelijke manier van spreken Esth. 8:17; 9:2. verwijsteksten
 
39 Hij breidde 70een wolk uit tot een deksel, en 71vuur om den nacht te verlichten.
70 Te weten om de Israëlieten voor de hitte der zon te bedekken en te beschermen.
71 Dat is, een vurige kolom.
 
40 72Zij baden, en 73Hij deed kwakkels komen, en Hij verzadigde hen 74met hemels brood.
72 Of: Het bad, te weten het volk van Israël. Zie Numeri 11. Ps. 78:27, 28. verwijsteksten
73 Te weten God de Heere.
74 Dat is, met brood dat uit den hemel, dat is, uit de lucht, viel. Zie Ex. 16:1-14. Ps. 78:24, 25. verwijsteksten
 
41 75Hij 76opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit; die gingen door 77de dorre plaatsen als een rivier.
75 Te weten God.
76 Te weten te Rafidim, Ex. 17:6, en te Kades, Num. 20:11. Zie ook Ps. 78:15. verwijsteksten
77 Door dewelke de Israëlieten reisden. Waar zij gingen, het water volgde hen na. Zie 1 Kor. 10:4. verwijsteksten
 
42 Want Hij dacht 78aan Zijn heilig woord, 79aan oAbraham, Zijn knecht.
78 Hebr. aan het woord Zijner heiligheid, dat is, aan Zijn heilige beloften.
79 Dat is, aan het verbond met Abraham gemaakt. Anders: tot Abraham gesproken.
o Gen. 15:14. verwijsteksten
 
43 pAlzo voerde Hij Zijn volk uit met vrolijkheid, 80Zijn uitverkorenen met gejuich.
p Ex. 14:8. Num. 33:3. verwijsteksten
80 Te weten van God, als vers 6. verwijsteksten
 
44 En 81Hij gaf hun de landen 82der heidenen, zodat zij in erfenis bezaten 83den arbeid der volken,
81 Zie het boek van Numeri, van Deuteronomium en van Jozua.
82 Te weten der zeven natiën, van dewelke gesproken wordt Ps. 78:55. verwijsteksten
83 Dat is, de goederen die de heidense volken met moeite en arbeid verkregen hadden, Deut. 6:10, 11. verwijsteksten
 
45 qOpdat zij Zijn inzettingen onderhielden en Zijn wetten bewaarden. 84Hallelujah.
q Ex. 19:4, 5, 6. Deut. 4:1, 40; 6:21, 22, 23, 24, 25. verwijsteksten
84 Zie de aant. Ps. 104 op vers 35. verwijsteksten

Einde Psalm 105