Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 104 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 104

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De profeet, wekkende zichzelven op tot den lof Godes, doet een treffelijk verhaal van des Heeren grote macht, hoogheid en wijsheid, blijkende zo uit de schepping als uit de regering en gestadige onderhouding aller dingen, belovende dat hij dezelve zal roemen al zijn leven, vervloekende de ondankbaarheid der goddelozen.
 
Gods heerlijkheid in de schepping
1 LOOFa den HEERE, mijn ziel; o HEERE mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.a Ps. 103:1; 146:1. verwijsteksten
2 1Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, bHij rekt den hemel uit als een gordijn.1 Of: Hij bekleedt of omhangt of bewindt Zich. Zie de aant. Job 40 op vers 5. verwijsteksten
b Gen. 1:6. Job 26:7. verwijsteksten
3 Die 2Zijn opperzalen zoldert 3in de wateren, 4Die van de wolken Zijn wagen maakt, 5cDie op de vleugelen des winds wandelt.2 Hierbij worden verstaan de verscheidene contreien die in de lucht of in het uitspansel zijn, alwaar ook de wolken gelijk als hangende blijven, als vers 13. verwijsteksten
3 Of: met de wateren. Versta die wateren die boven in de wolken zijn, Gen. 1:7. Zie Job 26:8. verwijsteksten
4 Hebr. Die de wolken Zijn wagen stelt.
5 Dat is, op den wind, die snellijk voortvliegt alsof hij vleugelen had. Zie Jes. 19:1. verwijsteksten
c Ps. 18:11. Jes. 19:1. Openb. 14:14. verwijsteksten
4 dHij 6maakt Zijn engelen 7geesten, Zijn dienaars 8tot een vlammend vuur.d Hebr. 1:7. verwijsteksten
6 Dat is, Hij maakt en gebruikt de engelen als boden, om allerlei zaken te verrichten.
7 De apostel Hebr. 1:7 op deze spreuk ziende, besluit dat de engelen schepselen en dienstbare geesten zijn. Of: winden, bij dewelke de engelen in snelheid mogen vergeleken worden. verwijsteksten
8 Dat is, Hij geeft hun grote sterkte om Zijn oordelen uit te richten, zodat zij voortvaren en doordringen als vuur. Hiervan worden de engelen serafim genoemd, Jes. 6:2, hetwelk betekent brandende. Zie 2 Kon. 2:11; 6:17. verwijsteksten
5 Hij 9eheeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen.9 De profeet wil hier zeggen, dat het aardrijk zo vast van den Heere gegrond is alsof het op een vasten en sterken bodem, fundament of steunsel stond. Zie de aantt. Job 26 op vers 7. Ps. 24 op vers 2. verwijsteksten
e Job 26:7; 38:4, 5, 6. Ps. 24:2; 78:69. verwijsteksten
6 Gij hadt ze 10met den afgrond als een kleed 11overdekt; de wateren stonden boven de bergen.10 Dat is, met de diepe en grondeloze wateren, die God op den eersten dag geschapen heeft, Gen. 1:2. verwijsteksten
11 Te weten van het begin der schepping tot aan den derden dag, in welken eerst het aardrijk droog geworden is, Gen. 1:9, 10. De wateren hebben ook het aardrijk ten tijde van den zondvloed overdekt, Gen. 7:19. verwijsteksten
7 12Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg 13voor de stem Uws donders.12 Het schijnt dat hier door het schelden Gods moeten verstaan worden de sterke winden en stormen. Zie Ps. 18:16. Anders: Van Uw schelden, dat is, van Uw ernstig bevel. Zie Job 26 op vers 12. verwijsteksten
13 Dat is, van Uw grote en krachtige stem, die als een donder is.
8 De 14bergen rezen op, de dalen daalden, 15ter plaatse die Gij voor hen gegrond hadt.14 Of: Zij (te weten de wateren) rezen op de bergen en daalden door de valleien, naar de plaats die Gij voor hen (te weten de wateren) gegrond hadt.
15 Dat is, in de laagten der aarde, Gen. 1:9, 10. Job 38:10, 11. verwijsteksten
9 Gij hebt een paal gesteld, die 16zij niet overgaan zullen; 17zij zullen de aarde niet weder bedekken.16 Te weten de wateren. Vgl. met de woorden van den tekst Job 26:10; 38:8, 10, 11. Ps. 148:6. Jer. 5:22. verwijsteksten
17 Te weten, tenzij, Heere, dat Gij het hun gebiedt, als in den zondvloed geschied is. Hebr. zij zullen niet wederkeren om de aarde te bedekken, of: bedekkende de aarde.
10 Die de 18fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen 19wandelen.18 Versta hier door de fonteinen de rivieren en de beken die haar oorsprong uit de fonteinen nemen, als te zien is uit de naastvolgende woorden.
19 Dat is, lopen. Alzo ook Ps. 105:41. verwijsteksten
11 Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels 20breken er hun dorst mede.20 Te weten met de wateren der fonteinen en rivieren. Anders: zij lessen er hun dorst mede.
12 Bij dezelve woont 21het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken.21 Dat is, de vogels, die in den hemel, dat is, in de lucht, vliegen.
13 Hij 22drenkt de bergen 23uit Zijn opperzalen; de 24aarde wordt verzadigd 25van de vrucht Uwer werken.22 Dat is, Hij bevochtigt ze, te weten met het regenwater.
23 Dat is, uit de wolken, als vers 3. verwijsteksten
24 Alsof hij zeide: Het aardrijk wordt met den regen zijn dorst geblust, nadat het lang dorst geleden heeft.
25 Dat is, van den regen, denwelken God alleen geeft, Jer. 10:13; 14:22. Of: van den regen, die uit Uw werken, o Heere, dat is, uit de wolken, gelijk als een vrucht voortkomt. Van den regen wast het koren en gras, insgelijks alle kruiden en boomvruchten. Vgl. hiermede Deut. 11:14, 15. Job 38:26, 27, 28. verwijsteksten
14 Hij doet 26het gras uitspruiten voor de beesten, en 27het kruid tot dienst des mensen, doende 28het brood uit de aarde voortkomen,26 Zie de aant. 1 Kon. 18:5. verwijsteksten
27 Te weten allerlei kruid, tot spijze en tot medicijn.
28 Te weten het koren, waarvan het brood gemaakt wordt, als Job 28:5. Pred. 11:1. Jes. 28:28; 30:23. Het woord brood betekent hier, als op vele andere plaatsen, allerlei spijze. verwijsteksten
15 En 29den wijn, die het hart des mensen 30verheugt, doende het aangezicht blinken 31van olie; en 32het brood, dat het hart des mensen 33sterkt.29 Te weten, doet Hij voortkomen. Den wijn, dat is, den wijnstok, waaraan de druiven vol wijn wassen.
30 Zie Richt. 9:9, 13. Ps. 23:5. verwijsteksten
31 Het was eertijds zeer gebruikelijk in het Joodse land, dat de mensen hun lichaam, inzonderheid het hoofd en het aangezicht, met olie bestreken, om hetzelve te verfrissen, Ps. 23:5. verwijsteksten
32 Dat is, het koren, waarvan men het brood maakt.
33 Of: ondersteunt, onderstut. Zie 1 Kon. 13 op vers 7. verwijsteksten
16 34De bomen des HEEREN 35worden verzadigd, 36de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;34 Dat is, de zeer hoge bomen. Zie de aant. Ps. 80 op vers 11. Of: die zonder mensenarbeid, alleen door Gods regering, worden opgebracht. verwijsteksten
35 Te weten van den regen. Alsof hij zeide: Hoe groot en hoe hoog de bomen zijn, zo krijgen zij voedsel of lafenissen genoeg van den regen om te groeien en te wassen.
36 Deze bomen wassen zeer hoog en groot, inzonderheid op den berg Libanon.
17 Alwaar 37de vogelkens nestelen; des 38ooievaars huis zijn 39de dennenbomen.37 Zie Gen. 7:14. Lev. 14:4. verwijsteksten
38 Zie Lev. 11 op vers 19. verwijsteksten
39 Zie 1 Kon. 5:8. verwijsteksten
18 De hoge bergen zijn voor de steenbokken; 40de steenrotsen zijn een vertrek 41voor de konijnen.40 Te weten de gaten en kloven die in en tussen de rotsachtige gebergten zijn.
41 Zie Spr. 30:24, 26. verwijsteksten
19 Hij heeft de maan gemaakt 42tot de gezette tijden, de zon 43weet haar ondergang.42 Zie Gen. 1:14. verwijsteksten
43 Namelijk waar en wanneer zij te alle tijden des jaars zal ondergaan. Hebr. haar ingang, te weten wanneer zij in haar slaapkamer zal gaan. Zie Job 38:12. Ps. 19:6. verwijsteksten
20 Gij 44beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in 45denwelken al het gedierte des wouds 46uittreedt,44 Te weten door den ondergang der zon.
45 Te weten nacht.
46 Te weten elk uit zijn hol of schuilplaats.
21 47fDe jonge leeuwen, 48briesende om een roof, en om hun spijze van God te zoeken.47 Te weten kruipen uit hun holen.
f Job 39:1, 2. Jes. 31:4. verwijsteksten
48 Hij wil zeggen, dat het briesen der leeuwen is als hun gebed, waarmede zij van God nooddruft des levens verzoeken.
22 De zon opgaande, 49maken zij zich weg, en liggen neder in hun 50holen.49 Te weten naar hun holen. Hebr. zij vergaderen zich.
50 Hebr. woningen.
23 De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn 51arbeid tot den avond toe.51 Of: akkerwerk, of: landbouwerij.
24 52Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van 53Uw goederen.52 Of: Hoeveel.
53 Dat is, van rijkdommen, die U eigenlijk toebehoren.
25 Deze zee, die groot en 54wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote.54 Hebr. wijd aan beide handen, dat is, aan beide zijden breed en ruim, als Gen. 34:21. Neh. 7:4. verwijsteksten
26 Daar wandelen de schepen, en de 55leviathan, dien Gij geformeerd hebt 56om daarin te spelen.55 Zie Ps. 74:14. Dit zeemonster wordt breedvoerig beschreven Job 40:20. verwijsteksten
56 Evenals de behemoth en andere beesten op de bergen spelen, Job 40:15. verwijsteksten
27 57Zij alle gwachten op U, dat Gij hun 58hun spijze geeft 59te zijner tijd.57 Te weten al die dieren van dewelke boven gesproken is.
g Ps. 145:15. verwijsteksten
58 Dat is, de spijze die Gij hun verordineerd hebt.
59 Dat is, te bekwamer tijd.
28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met 60goed verzadigd.60 Zie Job 21 op vers 13. verwijsteksten
29 61hVerbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; 62neemt Gij hun 63adem weg, 64zij sterven, en zij keren weder 65tot hun stof.61 Dat is, als Gij hun Uw zegen onttrekt.
h Ps. 30:8. verwijsteksten
62 Hebr. vergadert Gij hun adem.
63 Hebr. geest.
64 Of: zij gaan uit, of: zij geven den geest op, of: zij ademen uit.
65 Dat is, tot hetgeen waarvan zij gemaakt zijn.
30 Zendt Gij 66Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en 67Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks.66 Versta dit van den Heiligen Geest, door Denwelken aanvankelijk alle dingen geschapen zijn, nu nog onderhouden en vernieuwd worden, als Job 33:4. Ps. 33:6. verwijsteksten
67 Te weten, nieuwe schepselen voortbrengende in plaats van de verstorvene en verdorvene, Pred. 1:4. verwijsteksten
31 De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE 68verblijde Zich in Zijn werken.68 Dat is, dat Hij een goed behagen in Zijn werken hebbe, om dezelve te onderhouden en niet te verderven; hiervan is het tegendeel, dat de Heere gezegd wordt berouw te hebben dat Hij den mens of andere werken geschapen heeft, en dezelve te willen verderven.
32 Als Hij de aarde aanschouwt, zo 69beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo 70roken zij.69 Te weten voor Zijn grote heerlijkheid en majesteit. Zie Ex. 19:18. verwijsteksten
70 Dit is een teken van schrik en vervaarnis, als Ps. 144:5. verwijsteksten
33 iIk zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben.i Ps. 63:5; 146:2. verwijsteksten
34 71Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden.71 Of: Mijn aandachtige rede.
35 72De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel. 73Hallelujah.72 Anders: O, dat de zondaars van de aarde verdaan werden, enz., te weten die zich overgeven tot zondigen, als Ps. 1:1. Joh. 9:31, en ondankbaar zijnde, den Heere niet eren in het gebruik Zijner schepselen, van dewelke in dezen psalm, tot Gods lof, gesproken is. verwijsteksten
73 Dat is, Looft den Heere. Het Hebreeuwse woord Hallelujah heeft de christelijke kerk van de Joodse kerk behouden, dienende om elkander op te wekken tot lof Godes in de heilige vergaderingen. Zie Openb. 19:1, 3. verwijsteksten

Einde Psalm 104