Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De gemeente klaagt zeer vanwege haar zware ellende, biddende om verlossing uit dezelve, en zich verkwikkende in Gods altijddurende barmhartigheid en in de eeuwige, oneindige macht des Heeren, Dien zij daarvoor belooft te zullen prijzen en danken. En onder de verlossing van de gevangenis van Babel en herbouwing van den tempel en de stad wordt mede verstaan de verlossing door Christus en beroeping der heidenen tot Zijn gemeenschap. |
Vijfde boetpsalm |
1 EEN gebed 1des verdrukten, als hij 2overstelpt is, en zijn klacht 3uitstort voor het aangezicht des HEEREN. | | 1 Of: voor den bedrukte. Versta hier de bedrukte en ellendige gevangenen in Babylonië. |
2 Te weten met angst en schrik. In deze betekenis wordt het woord overstelpen ook gebruikt Ps. 61:3; 77:4; 107:5; 142:4; 143:4. Ps. 61:3 Van het einde des lands roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Ps. 77:4 Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Sela. Ps. 107:5 Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt. Ps. 142:4 Als mijn geest in mij overstelpt was, zo hebt Gij mijn pad gekend. Zij hebben mij een strik verborgen op den weg dien ik gaan zou. Ps. 143:4 Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij, mijn hart is verbaasd in het midden van mij. |
3 Dat is, vrijmoediglijk en overvloediglijk uit den grond des harten te kennen geeft. |
2 O HEERE, hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. | | |
3 4Verberg Uw aangezicht niet voor mij, neig Uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; ten dage als ik roep, 5verhoor mij haastelijk. | | 4 Dat is, onttrek mij Uw hulp niet. Zie de aant. Job 13 op vers 24. Job 13:24 (kt.) Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? |
5 Hebr. haast, verhoor mij. |
4 Want 6mijn dagen zijn vergaan a7als rook, en mijn gebeenten zijn uitgebrand 8als een haard. | | 6 Te weten de dagen mijns levens. |
a Ps. 37:20. Ps. 37:20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan; en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. |
7 Anders: in of tot rook. |
8 Anders: als een brandvuur aan den haard. Zie Job 21 op vers 24. Job 21:24 (kt.) Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner beenderen was bevochtigd. |
5 Mijn hart is geslagen en verdord 9als gras, 10zodat ik vergeten heb mijn brood te eten. | | 9 Hetwelk afgemaaid zijnde verdroogt en het wordt hooi. |
10 Hij wil zeggen: Ik heb geen lust gehad mijn nooddruft te nemen of enig voedsel te gebruiken. |
6 Mijn gebeente kleeft 11aan mijn vlees, 12vanwege de stem mijns zuchtens. | | 11 Dat is, aan mijn vel. Hij wil zeggen: Ik ben zo uitgeteerd dat ik maar vel en been heb. Zie Job 19 op vers 20. Klgld. 4:8. Job 19:20 (kt.) Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees, en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. Klgld. 4:8 Cheth. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent ze niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout. |
12 Dat is, vanwege mijn zuchten, dat met geluid en geschrei dagelijks geschiedt. |
7 Ik 13ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen. | | 13 Dat is, ik ben gedrongen alleen en eenzaam te blijven, van alle mensen verlaten zijnde, en ik sla schrikkelijk geluid, gelijk de roerdomp en de uilen doen, Job 30:29. Job 30:29 Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen. |
8 14Ik waak, en ben geworden 15als een eenzame mus op het dak. | | 14 Ik kan niet slapen. |
15 Dat is, als een mus die haar wederpaar verloren heeft. |
9 16Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij 17razen, 18zweren bij mij. | | 16 Te weten de Babyloniërs of Chaldeeën. |
17 Zie de aant. Ps. 5 op vers 6. Ps. 5:6 (kt.) De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. |
18 Dat is, als zij zweren dat zij iemand kwalijk behandelen zullen, zo dreigen zij dat zij hem zo zullen mishandelen, dat hij mij zal gelijk worden. Of: zij gebruiken mijn naam tot een formulier van vervloeking. Vgl. Num. 5:21. Jes. 65:15. Jer. 29:22 met de aantt. Anders: zweren tegen mij. Num. 5:21 (Dan zal de priester die vrouw met den eed der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen:) De HEERE zette u tot een vloek en tot een eed in het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende en uw buik zwellende make; Jes. 65:15 En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen; Jer. 29:22 En van hen zal een vloek genomen worden bij al de gevankelijk weggevoerden van Juda, die in Babel zijn, dat men zegge: De HEERE stelle u als Zedekía en als Echab, die de koning van Babel aan het vuur braadde; |
10 Want 19ik eet as als brood, en vermeng 20mijn drank met tranen, | | 19 Hij wil zeggen: Dewijl ik rouwdragende in de as lig, zo gebeurt het dikwijls dat ik as eet met mijn spijze. Anders: ik ben zo bedroefd, dat ik niet meer lust noch smaak in het brood of andere spijze vind, dan of ik as at. |
20 Hebr. mijn dranken, dat is, al wat ik drink. |
11 21Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven en mij weder nedergeworpen. | | 21 Hebr. Van het aangezicht Uwer verstoordheid. |
12 22Mijn dagen zijn 23als een afgaande schaduw, en ik verdor 24als gras. | | 22 De dagen mijns levens. |
23 Te weten als de zon ondergaat; alsdan is de schaduw wel lang uitgestrekt, maar zij blijft niet lang, alzo de nacht terstond daarop volgt, Ps. 109:23; 144:4. Ps. 109:23 Ik ga heen gelijk een schaduw wanneer zij zich neigt; ik word omgedreven als een sprinkhaan. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. |
24 Zie vers 5. vers 5 Mijn hart is geslagen en verdord als gras, zodat ik vergeten heb mijn brood te eten. |
13 Maar Gij, HEERE, blijft in eeuwigheid, en 25Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht. | | 25 Te weten de gedachtenis Uwer heerlijke werken en weldaden, die Gij voormaals Uw volk gedaan en bewezen hebt. Zie Ex. 3:15. Ps. 135:13. Ex. 3:15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: De HEERE, uwer vaderen God, de God Abrahams, de God Izaks en de God Jakobs, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht. Ps. 135:13 O HEERE, Uw Naam is in eeuwigheid; HEERE, Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. |
14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen 26over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de 27bestemde tijd is gekomen. | | 26 Dat is, over Uw volk en de stad Jeruzalem. |
27 Te weten de tijd van de zeventig jaren onzer gevangenis, door Uw profeten voorzegd. Zie 2 Kron. 36:21. Jer. 25:12; 29:10. Dan. 9:2, 24, 25. Immers, uit de laatste woorden van dit vers blijkt genoegzaam dat deze psalm beschreven is op het einde van de Babylonische gevangenis. 2 Kron. 36:21 Opdat het woord des HEEREN vervuld werd, door den mond van Jeremía, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren. Jer. 25:12 Maar het zal geschieden als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. Dan. 9:2 In het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremía geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaar was. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Dan. 9:25 Weet dan en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messías, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. |
15 Want 28Uw knechten 29hebben een welgevallen aan haar stenen, en 30hebben medelijden met haar 31gruis. | | 28 Dat is, wij Joden, Neh. 1:3; 2:3; 4:2. Neh. 1:3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd en haar poorten zijn met vuur verbrand. Neh. 2:3 En ik zeide tot den koning: De koning leve in eeuwigheid. Hoe zou mijn aangezicht niet treurig zijn, daar de stad, de plaats der begrafenissen mijner vaderen, woest is en haar poorten met vuur verteerd zijn? Neh. 4:2 En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaría, en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het in één dag voleinden? Zullen zij de stenen uit de stofhopen levend maken, daar ze verbrand zijn? |
29 Dat is, zij zagen zeer gaarne dat de stad van Jeruzalem weder opgebouwd werd, en hebben grote droefheid daarover dat zij tot een steenhoop gemaakt is. |
30 Dat is, het doet hun wee dat de stad en de tempel aldus verwoest blijven liggen. |
31 Of: steenmul, of: puin. |
16 Dan zullen 32de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid, | | 32 Te weten die die de wonderbaarlijke verlossing Uws volks en de volvoering Uwer beloften zien zullen. |
17 Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn, | | |
18 Zich gewend zal hebben tot het gebed 33desgenen die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed. | | 33 Versta hier de arme Joden, die in de Babylonische gevangenis waren. |
19 34Dat zal beschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk 35dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven; | | 34 Te weten onze verlossing uit de Babylonische gevangenis. |
35 Dat is, het volk dat namaals of lang na ons geboren zal worden; doch men mag dit ook verstaan van het volk van Israël, hetwelk uit de gevangenis van Babylonië verlost wordende, gelijk als uit het stof verwekt en opnieuw geschapen zou worden. Zie Ps. 22:32. Ezechiël 37. Ps. 22:32 Zij zullen aankomen en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke dat geboren wordt; omdat Hij het gedaan heeft. Ezechiël 37 DE hand des HEEREN was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen. |
20 Omdat Hij 36uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien, dat de HEERE uit den hemel 37op de aarde geschouwd zal hebben, | | 36 Dit is genomen van Deut. 26:15. Anders: van Zijn heilige hoogte, dat is, vanuit den hemel. Deut. 26:15 Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk, Israël, en het land dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honing vloeiende. |
37 Dat is, op ons, die op de aarde wonen. |
21 Om het zuchten 38der gevangenen te horen, om los te maken 39de kinderen des doods; | | 38 Te weten die in Babel gevangen zijn. Hebr. des gevangenen of des gebondenen. |
39 Dat is, die ter dood geëigend waren, als Ps. 44:23; 79:11. Ps. 44:23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. Ps. 79:11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms. |
22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem, | | |
23 40Wanneer de volken tezamen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen. | | 40 Dat is, als God uit de Joden en heidenen één volk maken zal, en Zich een kerk uit alle koninkrijken der aarde zal verzamelen. Zie Hand. 2:5. Ef. 2:13, 14. Hand. 2:5 En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen, van allen volke dergenen die onder den hemel zijn. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Ef. 2:14 Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, |
24 41Hij heeft mijn kracht 42op den weg ternedergedrukt, 43mijn dagen heeft Hij verkort. | | 41 Te weten God. |
42 Te weten toen ik gevankelijk naar Babel gevoerd werd, waar ik tot nog toe gevankelijk ben gebleven. |
43 Te weten de dagen mijns levens. Zodat velen onzer in droefenis en ellende gestorven zijn. Zie dergelijke manier van spreken Job 21:21. Zie ook Ps. 55 op vers 24. Job 21:21 Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? Ps. 55:24 (kt.) Maar Gij, o God, zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik daarentegen zal op U vertrouwen. |
25 44Ik zeide: Mijn God, 45neem mij niet weg in het midden mijner dagen; 46Uw jaren zijn 47van geslacht tot geslacht. | | 44 Te weten als de Heere mij drukte op den weg naar Babylonië, vers 24, stellende deze gedachten tegen de vorige verzoeking en vrees van dat ik haast zou sterven. vers 24 Hij heeft mijn kracht op den weg ternedergedrukt, mijn dagen heeft Hij verkort. |
45 Hebr. neem mij niet op, te weten uit dit leven. Zie de aant. Job 36 op vers 20. Job 36:20 (kt.) Haak niet naar dien nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden. |
46 Hij wil zeggen: Heere, dewijl Gij eeuwig blijft, daarom zal ook Uw kerk eeuwiglijk blijven, en zij zal door de vijanden en vervolgers niet kunnen onderdrukt worden, gelijk hij vers 29 besluit. vers 29 De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. |
47 Hebr. van geslacht der geslachten. |
26 48Gij hebt 49voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen. | | 48 De apostel gebruikt Hebr. 1:10, 11, 12 deze woorden om de Godheid van Christus te bewijzen, omdat hier de Heere Christus verklaard wordt niet alleen te zijn Schepper van alles en eeuwig, maar ook een Verlosser en Zaligmaker Zijner gemeente. Zie vss. 14, 16, 23, 29. Waarom de apostel in de aangehaalde plaats ook den Naam HEERE, uit het 13de vers herhaald zijnde, Hem toeschrijft. Hebr. 1:10 En: Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen; Hebr. 1:11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; Hebr. 1:12 En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden. vers 14 Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. vers 16 Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid, vers 23 Wanneer de volken tezamen zullen vergaderd worden, ook de koninkrijken, om den HEERE te dienen. vers 29 De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. |
49 Hebr. voor het aangezicht, dat is hier te zeggen: voormaals, voorheen. |
27 50Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en 51zij alle zullen als een kleed verouden, bGij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn. | | 50 Te weten hemel en aarde, Hebr. 1:10, 11. Hebr. 1:10 En: Gij, Heere, hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen; Hebr. 1:11 Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; en zij zullen alle als een kleed verouden; |
51 Te weten al de hemelen. |
b Hebr. 1:12. Hebr. 1:12 En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden. |
28 Maar 52Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. | | 52 Te weten Die Gij tevoren geweest zijt van eeuwigheid af; en Gij blijft Dezelfde in eeuwigheid. |
29 53De kinderen Uwer knechten zullen 54wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. | | 53 Dat is, onze kinderen of nakomelingen. |
54 Dat is, een vaste woning bij U hebben, zonder immermeer te veranderen. Of: zij zullen in Sion wonen, vers 22. Ps. 69:36, 37. vers 22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion, en Zijn lof te Jeruzalem, Ps. 69:36 Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen en haar erfelijk bezitten; Ps. 69:37 En het zaad Zijner knechten zal haar beërven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen. |