Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bildad bestraft de woorden van Job, vs. 1, enz. Prijst Gods gerechtigheid, 3. Beschuldigt Jobs kinderen, 4. Maar hij belooft Job, zo hij zich bekeerde, Gods genade en zegen, 5. Daarentegen bewijst hij met de ervaring der voorgaande tijden den ondergang der goddelozen, 8. Hij troost Job, zo hij oprecht is, met Gods beloften, 20. |
Bildad bestraft Job |
1 TOEN antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: |
2 Hoelang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een 1geweldige wind zijn? |
| 1 Hier worden Jobs redenen bij een sterken wind vergeleken, omdat zij uit heftige bewegingen voortkomende, tegen de behoorlijke zedigheid en de ere Gods schenen aan te lopen. |
|
3 aZou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? |
| a Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Dan. 9:14. |
| Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Dan. 9:14 Daarom heeft de HEERE over het kwade gewaakt en Hij heeft het over ons gebracht; want de HEERE onze God is rechtvaardig in al Zijn werken die Hij gedaan heeft, dewijl wij Zijn stem niet gehoorzaamden. |
|
4 Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, 2Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen. |
| 2 Hebr. Hij heeft hen gezonden; dat is, Hij heeft hen laten vallen in het geweld der zonden, om hun maat te vervullen, en der straffen, om het verdiende loon daarvoor te ontvangen. |
|
5 bMaar indien 3gij naar God 4vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt; |
| b Job 22:23. |
| Job 22:23 Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten. |
| 3 Het is zoveel alsof hij zeide: Uw kinderen zijn wel om hun zonden omgekomen, maar wat u aangaat, indien gij den Heere van harte zoekt, en bidt om genade, en zuiver zijt van gruwelijke zonden, Hij zal u wel weder terechthelpen en in uw voorgaanden welstand herstellen. |
| 4 Dat is, bijtijds en naarstiglijk; zie Job 7 op vers 21. |
| Job 7:21 (kt.) En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn. |
|
6 Zo gij 5zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken 6om uwentwil, en Hij zal de woning 7uwer gerechtigheid 8volmaken. |
| 5 Dat is, niet besmet met grove verborgen zonden, waarover gij geen berouw hebt. |
| 6 Hebr. over u; dat is, om uwentwil, tot uw best, om u goed te doen. |
| 7 Dat is, in welke gij gerechtigheid en deugdzaamheid pleegt. |
| 8 Dat is, wederoprichten en herstellen in zijn vorigen stand. Anders: bevredigen, of: voorspoedig maken. |
|
7 Uw beginsel zal wel gering zijn, maar uw laatste 9zal zeer vermeerderd worden. |
| 9 Dat is, zal u van klein groot, van vernederd verhoogd, van arm rijk, van tegenspoedig voorspoedig maken, u en de uwen meer en meer zegenende. |
|
8 cWant vraag toch naar het vorige 10geslacht, en bereid u tot de onderzoeking 11hunner vaderen. |
| c Deut. 4:32. |
| Deut. 4:32 Want vraag toch naar de vorige dagen die vóór u geweest zijn, van dien dag af dat God den mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, of zulk een groot ding geschied of gehoord is als dit: |
| 10 Versta een menigte van mensen, die in een eeuw of sommige jaren samenleven. Zie Gen. 6 op vers 9. Ps. 12 op vers 8. |
| Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. Ps. 12:8 (kt.) Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
| 11 Te weten, die in de vorige geslachten geweest zijn en verkregen hadden, zo door de langheid huns levens en grote ervaring, als door verscheidene openbaringen Gods, groot verstand en wijsheid. |
|
9 dWant 12wij zijn van gisteren en weten niet, dewijl onze dagen op de aarde eeen 13schaduw zijn. |
| d Gen. 47:9. 1 Kron. 29:15. Job 7:5, 6, 7. Ps. 39:13; 144:4. |
| Gen. 47:9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hunner vreemdelingschappen. 1 Kron. 29:15 Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting. Job 7:5 Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekloofd en verachtelijk geworden. Job 7:6 Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. Job 7:7 Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. Ps. 39:13 Hoor, HEERE, mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore, zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U; een bijwoner, gelijk al mijn vaders. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. |
| 12 Die met die voorvaderen niet te vergelijken zijn, hebbende een korter leven, minder ervaring, en niet zovele openbaringen van God. |
| e Ps. 102:12; 144:4. |
| Ps. 102:12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. |
| 13 Dat is, zeer vergankelijk, ijdel en nietig. Vgl. de aangewezen plaatsen. |
|
10 Zullen 14die u niet 15leren, tot u spreken, en 16uit hun hart redenen voortbrengen? |
| 14 Te weten die voorvaderen tot dewelke Job van Bildad gewezen was, vers 8. Deze manier van vragen heeft macht om zeer te verzekeren. Zie Gen. 13 op vers 9. |
| vers 8 Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen. Gen. 13:9 (kt.) Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan. |
| 15 Te weten van de voorzienigheid en oordelen Gods, die wonderbaar zijn, en van de uitkomsten der goeden, die goed, en der kwaden, die kwaad zijn. |
| 16 Dat is, niet wat hun haastelijk uit de lippen valt, maar wat zij tevoren wel rijpelijk met het verstand bedacht en met de daad bevonden hebben. |
|
11 17Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit het 18rietgras zonder water? |
| 17 De zin is: Gelijk een bieze niet kan opwassen zonder slijk, noch het wier zonder water, maar haastelijk verdroogt, alzo kan de mens geen welstand hebben zonder godvruchtigheid. |
| 18 Anders: sek, of: lis, of: zeegras. Vgl. Gen. 41:2, en de aant. daarop. |
| Gen. 41:2 En zie, er kwamen op uit die rivier zeven koeien, schoon van aanzien en vet van vlees, en zij weidden in het gras. |
|
12 fAls het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het vóór alle 19gras. |
| f Ps. 129:6. Jer. 17:6. |
| Ps. 129:6 Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort eer men het uittrekt; Jer. 17:6 Want hij zal zijn als de heide in de wildernis, die het niet gevoelt wanneer het goede komt, maar blijft in
dorre plaatsen in de woestijn, in
zout en onbewoond land. |
| 19 Zie 1 Kon. 18 op vers 5. |
| 1 Kon. 18:5 (kt.) En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezels in het leven behouden en niets uitroeien van de beesten. |
|
13 20Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en gde verwachting des 21huichelaars zal vergaan; |
| 20 Dat is, alzo gaat het hun, of: zodanig is het leven, de macht en de uitkomst dergenen die God verachten; want hoewel zij een tijdlang groenen en bloeien en hoog opgaan en vast schijnen te wezen, zolang als de tijdelijke voorspoed hun toelacht, nochtans, wanneer deze ontbreekt, vergaan zij zeer haastelijk, ja, eer dan anderen, Ps. 37:2, 35. |
| Ps. 37:2 Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. |
| g Job 11:20; 18:14. Ps. 112:10. Spr. 10:28. |
| Job 11:20 Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. Job 18:14 Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen. Ps. 112:10 Resch. De goddeloze zal het zien en hij zal zich vertoornen; Schin. hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau. De wens der goddelozen zal vergaan. Spr. 10:28 De hoop der rechtvaardigen is blijdschap, maar de verwachting der goddelozen zal vergaan. |
| 21 Versta een mens die in zijn hart goddeloos is voor God, maar zich voor vroom uitgeeft met woorden, gebaren en werken voor de mensen, om die te bedriegen. Alzo Job 13:16; 15:34; 17:8. Spr. 11:9. Jes. 9:16, enz. |
| Job 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn, maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. Job 15:34 Want de vergadering der huichelaars wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. Job 17:8 De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken. Spr. 11:9 De huichelaar verderft zijn naaste door den mond, maar door wetenschap worden de rechtvaardigen bevrijd. Jes. 9:16 Daarom zal Zich de Heere niet verblijden over hun jongelingen, en hunner wezen en hunner weduwen zal Hij Zich niet ontfermen, want zij zijn altezamen huichelaars en boosdoeners, en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. |
|
14 Van denwelken 22zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn 23een huis der spinnenkop. |
| 22 Dat is, het goed dat hij hoopt; hetwelk gezegd wordt een verdriet of walg van den huichelaar te zullen hebben, omdat het hem niet aankomen, maar van hem vlieden zal. Vgl. Ps. 95:10. Anders: Wiens hoop zal afgesneden worden. |
| Ps. 95:10 Veertig jaar heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart; en zij kennen Mijn wegen niet. |
| 23 Versta het web der spinnenkop, dat zeer zwak en teer is en lichtelijk gebroken wordt. De zin is: Gelijk de spinnenkop zich niet met haar web tegen enig geweld kan bewaren, alzo kan de goddeloze zich tegen de straffen Gods met zijn tijdelijke middelen niet beschermen. |
|
15 24Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. |
| 24 Te weten de huichelaar en goddeloze. |
|
16 25Hij is sappig 26voor de zon, en zijn scheuten 27gaan over zijn hof uit. |
| 25 Dat is, de goddeloze is te vergelijken bij een groenen en vochtigen boom, die wel geworteld is, maar als hij van den eigenaar afgehouwen en uitgeroeid is, zeer haastelijk vergaat; want alzo vergaan ook de huichelaars, als zij van God uitgeroeid worden, hoewel zij van groot vermogen zijn en door rijkdom hoogverheven. |
| 26 Dat is, zo vochtig dat hij ook door de brandende hitte der zon niet verdroogt. |
| 27 Dat is, reiken zich uit en verheffen zich over den hof door hun weelderigheid en overgroten wasdom; sommigen menen dat Bildad in dit 16de vers begint te spreken van de vromen of godvruchtigen, en zetten voorts het 18de vers aldus over: Zal iemand hem verslinden uit zijn plaats, zodat zij hem loochent, enz. |
|
17 Zijn wortelen worden bij de 28springader ingevlochten; 29hij ziet 30een stenige plaats. |
| 28 Te weten waar de wateren hun oorsprong nemen, bobbelen, wellen en zich omwentelen, en dienvolgens waar geen vochtigheid ontbreekt. Het Hebreeuwse woord is voor een springader genomen Hoogl. 4:12, gelijk ook het woord gullat, dat van denzelfden oorsprong is, Joz. 15:19. Anderen zetten het Hebreeuwse woord hier over: een hoop, te weten van stenen, gelijk het ook genomen wordt Gen. 31:46, en de zin is dan hier enerlei met den zin der volgende woorden van dit vers. |
| Hoogl. 4:12 Mijn zuster, o bruid, gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. Joz. 15:19 En zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen en lage waterwellingen. Gen. 31:46 En Jakob zeide tot zijn broederen: Vergadert stenen. En zij namen stenen en maakten een hoop; en zij aten aldaar op dien hoop. |
| 29 Dat is, hij breidt zijn wortelen zo ver en krachtiglijk uit, dat hij ook aan den stenigen grond gerakende, evenwel zijn kracht behoudt. Hij wil zeggen, dat de huichelaar voor een tijd alle beletselen en tegenslag te boven komt, die zijn tijdelijken welstand schenen te zullen verhinderen. |
| 30 Hebr. het huis der stenen. Alzo is het woord huis bij de Hebreeën voor een plaats, oord, ruimte of wijdte genomen, 2 Sam. 15:17. Anders: hij ziet uit naar een stenige plaats, te weten om een vaste woning aldaar te zetten. |
| 2 Sam. 15:17 Als nu de koning met al het volk te voet was uitgegaan, zo bleven zij staan in een verre plaats. |
|
18 Maar als 31God
32hem verslindt uit 33zijn plaats, zo 34zal zij hem 35loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. |
| 31 Of: de Verslinder, Dewelke God is, Die de goddelozen uitroeit. |
| 32 Te weten den goddelozen huichelaar, die bij een groenenden boom vergeleken wordt. |
| 33 Te weten waar de stam van den boom was. Versta de woning, den staat, de heerlijkheid en regering van den goddeloze. Vgl. Job 18:21; 27:21, en de aantt. |
| Job 18:21 Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is de plaats desgenen
die God niet kent. Job 27:21 De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij heengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. |
| 34 Te weten de plaats, dat is, de inwoners derzelve. Zie Job 7 op vers 10. |
| Job 7:10 (kt.) Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. |
| 35 Dat is, hij zal zo uitgeroeid worden dat men niet zal bekennen noch gedachtig wezen, dat hij daar ooit geweest was. |
|
19 36Zie, dat is de vreugde 37zijns wegs, en 38uit het stof zullen anderen voortspruiten. |
| 36 Schimpswijze past Bildad de voorgaande gelijkenis op den huichelaar en goddeloze; alsof hij zeide dat hij wel een schonen luister heeft voor een tijd, maar dat hij ten laatste ellendiglijk verdwijnt en niet meer gekend wordt. |
| 37 Dat is, van zijn wezen, leven, staat en conditie. Vgl. Gen. 6 op vers 12. |
| Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
| 38 Dat is, uit degenen die vervallen en verarmd zijn. Of: uit anderen, waar men het niet van verwacht, kunnen anderen opstaan, die vroom zijn en in de plaats van den vorigen den zegen Gods genieten. |
|
20 Zie, 39God zal den oprechte niet verwerpen; 40Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand; |
| 39 Bildad troost Job met Gods beloftenis; maar intussen dreigt hij hem ook, zo hij zich van de huichelarij of boosheid, die hij meende in hem te zijn, niet bekeerde; anderszins zou hem alle goed en vreugd overkomen. |
| 40 Dat is, Hij helpt de bozen niet, dat Hij hen uit hun verdriet en lijden trekken zou. |
|
21 Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met 41gejuich. |
| 41 Versta vreugdegeluid. Zie 2 Kron. 15 op vers 14. |
| 2 Kron. 15:14 (kt.) En zij zwoeren den HEERE met luider stem en met gejuich, desgelijks met trompetten en met bazuinen. |
|
22 42Uw haters zullen 43met schaamte bekleed worden, en de 44tent der goddelozen zal niet meer zijn. |
| 42 Of: Totdat uw haters met schaamte bekleed worden, en de hutten der goddelozen niet meer zijn. |
| 43 Dat is, gans zeer beschaamd worden. Zie gelijke manier van spreken Ps. 35:26; 109:29. Ez. 7:27; 26:16. |
| Ps. 35:26 Laat hen beschaamd en tezamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. Ps. 109:29 Laat mijn tegenstanders met schande bekleed worden; en dat zij met hun beschaamdheid zich bedekken als met een mantel. Ez. 7:27 De koning zal rouw bedrijven en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hun weg, en met hun rechten zal Ik hen richten; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. Ez. 26:16 En alle vorsten der zee zullen afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen en hun gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en elk ogenblik sidderen en over u ontzet zijn. |
| 44 Dat is, huis en woning. |