Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job opnieuw door God bestraft |
1 EN de HEERE antwoordde Job uit een onweder en zeide: |
2 Gord nu als een man uw lendenen; Ik zal u vragen, en onderricht Mij. |
3 Zult gij ook aMijn oordeel tenietmaken? Zult gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt? a Ps. 51:6. Rom. 3:4. |
a Ps. 51:6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
4 Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij gelijk Hij met de stem donderen? |
5 Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid. |
6 Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige en verneder hem. |
7 Zie allen hoogmoedige en breng hem ten onder, en verpletter de goddelozen in hun plaats. |
8 Verberg hen tezamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgene. |
9 Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben. |
10 Zie nu, behémoth, welken Ik gemaakt heb nevens u, hij eet hooi gelijk een rund. |
11 Zie toch, zijn kracht is in zijn lendenen, en zijn macht in den navel zijns buiks. |
12 Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. |
13 Zijn beenderen zijn als
vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen. |
14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; Die hem gemaakt heeft, heeft hem
zijn zwaard aangehecht. |
15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. |
16 Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks. |
17 De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem. |
18 Zie, hij doet de rivier geweld aan en
verhaast zich niet; hij vertrouwt dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. |
19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen? |
20 Zult gij den leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord dat gij laat nederzinken? |
21 Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren? |
22 Zal hij aan u vele smekingen maken? Zal hij zachtkens tot u spreken? |
23 Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf? |
24 Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje? Of zult gij hem binden voor uw jongedochters? |
25 Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? |
26 Zult gij zijn huid met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd? |
27 Leg uw hand op hem; gedenk des strijds, doe het niet meer. |
28 Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? |