Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God is nooit onrechtvaardig |
1 VERDER antwoordde Elihu en zeide: |
2 Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij. |
3 aWant het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt. a Job 12:11. |
a Job 12:11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? |
4 Laat ons kiezen voor ons wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. |
5 Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en bGod heeft mijn recht weggenomen; b Job 27:2. |
b Job 27:2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan; |
6 Ik moet liegen in mijn recht; cmijn pijl is smartelijk zonder overtreding. c Job 6:4. |
c Job 6:4 Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich toe tegen mij. |
7 Wat man is er gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water, |
8 En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden. |
9 Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God. |
10 Daarom, gij lieden van verstand, hoort naar mij: Verre dzij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht. d Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Job 8:3; 36:23. Ps. 92:16. Rom. 9:14. |
d Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 8:3 Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? Job 36:23 Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan? Ps. 92:16 Om te verkondigen dat de HEERE recht is; Hij is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht. Rom. 9:14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre. |
11 eWant naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eenieders weg doet Hij het hem vinden. e Ps. 62:13. Spr. 24:12. Jer. 17:10; 32:19. Ez. 7:27; 33:20. Matth. 16:27. Rom. 2:6. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Ef. 6:8. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. Openb. 22:12. |
e Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Spr. 24:12 Wanneer gij zegt: Zie, wij weten dat niet; zal Hij Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uw ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Ez. 7:27 De koning zal rouw bedrijven en de vorsten zullen met verwoesting bekleed zijn, en de handen van het volk des lands zullen beroerd zijn; Ik zal hun doen naar hun weg, en met hun rechten zal Ik hen richten; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. Ez. 33:20 Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht. Ik zal ulieden richten, eenieder naar zijn wegen, o huis Israëls. Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: 1 Kor. 3:8 En die plant en die natmaakt, zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Ef. 6:8 Wetende dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij datzelve van den Heere zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
12 Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet. |
13 Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt? |
14 fIndien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen; f Ps. 104:29. Pred. 12:7. |
f Ps. 104:29 Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. Pred. 12:7 En dat het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft. |
15 Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou gtot stof wederkeren. g Gen. 3:19. Pred. 12:7. |
g Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Pred. 12:7 En dat het stof weder tot aarde keert, als het geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft. |
16 Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden. |
17 hZou hij ook, die het recht haat, den gewonde
iverbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? h Gen. 18:25. Job 8:3; 21:22. Rom. 3:5. i Job 5:18. |
h Gen. 18:25 Het zij verre van U zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze, dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij het van U; zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen? Job 8:3 Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren? Job 21:22 Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt? Rom. 3:5 Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek naar den mens.) i Job 5:18 Want Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. |
18 Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen? |
19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten kniet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. k Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 37:24. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. |
k Deut. 10:17 Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Job 37:24 Daarom vrezen Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van hart aan. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Rom. 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God. Gal. 2:6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt mij niet; God neemt den persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets toegebracht. Ef. 6:9 En gij heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; als die weet dat ook uws zelfs Heere in de hemelen is, en dat geen aanneming des persoons bij Hem is. Kol. 3:25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen dat hij gedaan heeft; en er is geen uitneming des persoons. 1 Petr. 1:17 En indien gij tot een Vader aanroept Dengene Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; |
20 In een ogenblik sterven zij; zelfs te middernacht wordt een volk geschud, dat het doorgaat; en de machtige wordt weggenomen zonder hand. |
21 Want lZijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. l 2 Kron. 16:9. Job 31:4. Ps. 34:16. Spr. 5:21; 15:3. Jer. 16:17; 32:19. |
l 2 Kron. 16:9 Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. Job 31:4 Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden? Ps. 34:16 Ain. De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. Spr. 5:21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. Spr. 15:3 De ogen des HEEREN zijn in alle plaats, beschouwende de kwaden en de goeden. Jer. 16:17 Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); |
22 mEr is geen duisternis en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten. m Ps. 139:12. Amos 9:2, 3. Hebr. 4:13. |
m Ps. 139:12 Ook verduistert de duisternis voor U niet, maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht. Amos 9:2 Al groeven zij tot in de hel, zo zal hen Mijn hand vandaar halen; en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik hen vandaar doen nederdalen. Amos 9:3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik hen naspeuren en vandaar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik vandaar een slang gebieden, die zal hen bijten. Hebr. 4:13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben. |
23 Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. |
24 Hij vermorzelt de geweldigen dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats. |
25 Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld. |
26 Hij klopt hen tezamen als goddelozen, in een plaats waar aanschouwers zijn; |
27 Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, nen geen Zijner wegen verstaan hebben; n Ps. 28:5. Jes. 5:12. |
n Ps. 28:5 Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen. Jes. 5:12 En harpen en luiten, trommels en pijpen en wijn zijn in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN niet en zij zien niet op het maaksel Zijner handen. |
28 Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore. |
29 Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk als voor een mens alleen? |
30 Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn. |
31 Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven. |
32 Behalve wat
ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen. |
33 Zal het van u zijn hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet Ik? Wat weet gij dan? Spreek. |
34 De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen: |
35 Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn. |
36 Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner
antwoorden wil onder de ongerechtige lieden. |
37 Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God. |