Statenvertaling.nl

sample header image

Job 34 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 34

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Elihu verzoekende gehoord te worden, vs. 1, enz. Beschuldigt Job, dat hij zich te rechtvaardig hield, 5. En de godvruchtigheid onnuttig achtte, 9. Hij toont dat de almachtige God niet ongerechtig kan zijn, 10. Maar dat Zijn gerechtigheid blijkt in al Zijn werken, 19. Vermaant Job dat hij zich vernedere voor den Heere, 31. Bidt God dat Hij hem daartoe bekwaam make, 36.
 
God is nooit onrechtvaardig
1 VERDER 1antwoordde Elihu en zeide:
1 Dat is, ving een nieuwe rede aan; zie Richt. 18 op vers 14. Of: ging voort in het antwoorden. verwijsteksten
 
2 Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.
3 aWant het oor 2proeft de woorden, 3gelijk het gehemelte de spijze smaakt.
a Job 12:11. verwijsteksten
2 Dat is, het hoort ze en brengt ze tot het verstand, om daar geoordeeld te worden hoedanige zij zijn.
3 Hebr. en. Zie Job 5 op vers 7. De raak wordt de smaak toegeschreven. Alzo Job 12:11. Spr. 24:13. verwijsteksten
 
4 Laat ons kiezen voor ons 4wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
4 Hebr. het oordeel of recht, dat is, de waarheid en billijkheid, die wij in dezen gehelen handel zoeken moeten, verwerpende al hetgeen dat vals en onrecht is. Alzo is het Hebreeuwse woord dikwijls genomen. Zie Deut. 32:4. Job 32:9. Ps. 37:30. Spr. 2:8. Jes. 59:8. Micha 3:8, enz. verwijsteksten
 
5 Want Job heeft gezegd: 5Ik ben rechtvaardig, en b6God heeft mijn recht weggenomen;
5 Zie Job 13:18; 23:10; 27:2, 6; 31:1, enz., alwaar Job niet wil zeggen, dat hij gans zonder zonde was; want het tegendeel bekent hij Job 14:4, maar alleen dat hij geen goddeloos mens of hypocriet was, gelijk zijn vrienden meenden, en dat hij niet alleen de burgerlijke gerechtigheid had, maar ook der goede consciëntie. verwijsteksten
b Job 27:2. verwijsteksten
6 Deze beschuldiging gedaan tegen Job, wordt gesteld met zijn eigen woorden, gelijk wij dezelve vinden Job 27:2. Doch Job heeft ze zo verstaan, dat God geen kennis nam van zijn zaak; maar Elihu, dat God ongerechtelijk jegens hem handelde. Evenwel had Elihu reden om Job te berispen, omdat hij zijn onnozelheid zozeer voorstond, dat hij de gerechtigheid Gods scheen ongelijk te geven. verwijsteksten
 
6 7Ik moet liegen in mijn recht; c8mijn pijl is smartelijk 9zonder overtreding.
7 Dat is, als ik mijn onschuld verdedig, word ik gehouden te liegen. Dit verhaalt Elihu mede als van Job gesproken. Vgl. Job 19:7. Anders: Zou ik liegen in mijn recht? verwijsteksten
c Job 6:4. verwijsteksten
8 Te weten de pijl van mijn lijden en van deze mijn bezoeking, waarmede mij God getroffen heeft. Zie Job 6:4. Vgl. Deut. 32:23. verwijsteksten
9 Dat is, zonder dat ik daartoe schuld heb.
 
7 Wat man is er 10gelijk Job? Hij drinkt de bespotting 11in als water,
10 Te weten die zo wijs en kloek wil zijn als Job, en nochtans zulke redenen voorbrengt, die der bespotting waardig zijn, gelijk, naar het oordeel van Elihu, Job voorbracht.
11 Zie dezelfde gelijkenis Job 15:16 en de aant. verwijsteksten
 
8 12En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met 13goddeloze lieden.
12 Hij wil zeggen, dat Job met zijn redenen en gezegden zich den kwaden en goddelozen mensen gelijkmaakte en gemeenschap met hen had in het kwaadspreken.
13 Hebr. lieden der goddeloosheid. Zie Job 11 op vers 11. verwijsteksten
 
9 Want 14hij heeft gezegd: 15Het baat een man niet, 16als hij welbehagen heeft aan God.
14 Namelijk Job.
15 Hoewel Job deze woorden in dezen vorm alzo niet had gesproken, nochtans wil Elihu ze uit zijn redenen besluiten, als uit Job 9:22; 21:8; 30:26, enz. Maar de mening van Job was zodanig niet, al was het, dat hij door het geweld zijns lijdens gedrongen zijnde, somtijds al te heftiglijk en te onvoorzichtiglijk zijn zaak dreef. verwijsteksten
16 Dat is, als zijn lust is God te dienen en te gehoorzamen. Anders: als hij een behagen heeft met God te wandelen. Dit woord is ingevoegd uit Gen. 5:22. verwijsteksten
 
10 Daarom, gij 17lieden van verstand, hoort naar mij: 18Verre dzij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht.
17 Hebr. lieden des harten, dat is, des verstands. Alzo vers 34. Zie Job 9 op vers 4. verwijsteksten
18 Hebr. Het zij Gode verre van goddeloosheid, enz.
d Deut. 32:4. 2 Kron. 19:7. Job 8:3; 36:23. Ps. 92:16. Rom. 9:14. verwijsteksten
 
11 eWant naar het werk des mensen 19vergeldt Hij hem, en naar eenieders 20weg doet Hij het 21hem vinden.
e Ps. 62:13. Spr. 24:12. Jer. 17:10; 32:19. Ez. 7:27; 33:20. Matth. 16:27. Rom. 2:6. 1 Kor. 3:8. 2 Kor. 5:10. Ef. 6:8. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. Openb. 22:12. verwijsteksten
19 Te weten óf loon naar genade, zo het werk goed is, óf straf naar verdienste, zo het werk kwaad is.
20 Dat is, naar zijn gedachten, pogingen, woorden en werken. Zo spreekt ook Ezechiël, Ez. 7:27; 33:20. verwijsteksten
21 Te weten wat hem naar Gods oordeel wedervaren en overkomen moet vanwege zijn werken.
 
12 Ook waarlijk, God 22handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.
22 Anders: verdoemt den onschuldige niet. Dergelijk invoegsel is ook in Ex. 34:7. verwijsteksten
 
13 23Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?
23 Hebr. op Hem besteld, of bevolen, dat is, Hem last gegeven, te weten om die te onderhouden en te regeren. De zin is, dat niemand Hem daarover gesteld heeft, maar dat Hij alle macht van Zich alleen heeft. Elihu bewijst dat God niemand onrecht doen kan, omdat Hij is de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen, Die zo gerechtig en heilig is van natuur, dat Hij niet kan kwaad doen, en zo hoog van heerlijkheid, dat Hij niemand gehouden is rekenschap van Zijn doen te geven.
 
14 fIndien Hij 24Zijn hart tegen 25hem zette, 26zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
f Ps. 104:29. Pred. 12:7. verwijsteksten
24 Dat is, ten nauwste acht op hem wilde nemen, om het hoogste recht tegen hem te gebruiken.
25 Te weten den mens. Zie vers 11. verwijsteksten
26 Dat is, zijn ziel zou Hij van hem door den dood weg kunnen nemen, en alzo in dit leven een einde met hem maken. Vgl. Ps. 26:9 en de aant. verwijsteksten
 
15 27Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de 28mens zou gtot stof wederkeren.
27 Dat is, alle mensen. Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
28 Versta het lichaam des mensen. Vgl. Gen. 3:19. Pred. 12:7. verwijsteksten
g Gen. 3:19. Pred. 12:7. verwijsteksten
 
16 Zo er dan verstand 29bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.
29 Te weten bij u, o Job.
 
17 hZou hij ook, die het recht haat, 30den gewonde iverbinden, en zoudt gij den 31zeer Rechtvaardige verdoemen?
h Gen. 18:25. Job 8:3; 21:22. Rom. 3:5. verwijsteksten
30 Hij wil zeggen, dat zulks niet kan geschieden. Den gewonde verbinden is, dengene die om zijn zonden gestraft is en zich bekeert, weder genadig zijn en goeddoen, hetwelk niet geschiedt van hem die het recht haat. Vgl. Job 5:18. Anderen vertalen het Hebreeuwse woord chabasch met heersen of regeren; en alzo is het genomen van enigen Jes. 3:7. Want de oversten hebben de macht om de onderzaten te bedwingen en in banden te leggen. De zin is, dat Hij Die de gehele wereld regeert, niet ongerechtig kan zijn. verwijsteksten
i Job 5:18. verwijsteksten
31 Hebr. geweldig, krachtig, dat is, Die allermeest en ten hoogste rechtvaardig is.
 
18 32Zou men tot een koning zeggen: Gij 33Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen?
32 Dat is, is het niet geoorloofd een koning of prins alzo toe te spreken, hoeveel te min van God alzo te spreken? Anders: Zoudt gij Hem, te weten God, verdoemen, als Hij tot een koning zegt: Gij boef, enz. Het woord verdoemen wordt hier weder ingevoegd uit vers 17. verwijsteksten
33 Zie van dit woord Deut. 13 op vers 13. verwijsteksten
 
19 Hoe dan tot 34Dien Die 35het aangezicht der vorsten kniet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
34 Te weten God.
35 Zie van deze manier van spreken Lev. 19 op vers 15. verwijsteksten
k Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 37:24. Hand. 10:34. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
 
20 In een ogenblik 36sterven zij; zelfs 37te middernacht wordt 38een volk geschud, dat het 39doorgaat; 40en de machtige wordt weggenomen 41zonder hand.
36 Namelijk rijken en armen, edelen en onedelen, sterken en zwakken, en dat als het God belieft door Zijn macht, die niemand wederstaan kan, en naar Zijn gerechtigheid, die niemand vermag te wederspreken of te controleren.
37 Dat is, onverwacht, en als zij zekerst menen te wezen. Zie Ex. 12:29. 2 Kon. 19:35. verwijsteksten
38 Dat is, gehele volken worden door Gods kracht en ook rechtvaardiglijk uit hun land, welvaren en staat vervoerd en weggerukt.
39 Dat is, te gronde gaat.
40 Hebr. zij nemen den sterke weg, te weten de engelen of dienaren Gods. Zie Job 4 op vers 18. verwijsteksten
41 Dat is, zonder menselijke hand, en dienvolgens door de kracht Gods.
 
21 Want lZijn ogen zijn op ieders 42wegen, en Hij ziet al zijn treden.
l 2 Kron. 16:9. Job 31:4. Ps. 34:16. Spr. 5:21; 15:3. Jer. 16:17; 32:19. verwijsteksten
42 Dat is, werken. Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
 
22 mEr 43is geen duisternis en er is geen 44schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
m Ps. 139:12. Amos 9:2, 3. Hebr. 4:13. verwijsteksten
43 Vgl. Job 26:6. verwijsteksten
44 Zie Job 12 op vers 22. verwijsteksten
 
23 Gewisselijk, 45Hij legt den mens niet 46te veel op, 47dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.
45 Te weten God.
46 Dat is, te veel straf, gaande boven de verdiensten zijner zonden.
47 Dat is, dat de mens oorzaak zou mogen hebben om tegen God van ongelijk te klagen en Hem in het gericht te willen betrekken; gelijk Job gedaan had. Zie Job 13:3; 16:21; 23:3, 4. verwijsteksten
 
24 Hij vermorzelt de geweldigen 48dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.
48 Hebr. zonder doorzoeking; dat is, zonder dat men uitvinden en rekenen kan, hoevelen Hij van deze geweldigen vernietigt, of doorgronden de redenen van deze Zijn oordelen. Vgl. Job 5:9; 9:10; 36:26. verwijsteksten
 
25 Daarom dat Hij hun werken kent, 49zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.
49 Dat is, Hij verderft hen onvoorziens, en als zij menen in hun rust te wezen. Zie vers 20. Anders: Hij verandert den nacht, waarmede zij hun zonden meenden te bedekken, in den dag, die hen tevoorschijn brengt. Of: zo keert Hij op hen den nacht, dat is, allerlei ellende, tegenheid en kwalijk varen. verwijsteksten
 
26 Hij 50klopt hen tezamen 51als goddelozen, in 52een plaats waar aanschouwers zijn;
50 Dat is, drukt hen tezamen, slaat hen, smijt hen; te weten door Zijn rechtvaardige straffen.
51 Of: voor goddelozen. Hebr. in plaats van goddelozen, gelijk zij ook zodanigen zijn.
52 Hebr. in de plaats der zienden; dat is, in een openbare plaats, waar hun straf van velen kan gezien worden, opdat de aanschouwers door hun voorbeeld geleerd mochten worden hun leven te beteren.
 
27 Daarom dat zij van achter 53Hem afgeweken zijn, nen geen 54Zijner wegen verstaan hebben;
53 Te weten God.
n Ps. 28:5. Jes. 5:12. verwijsteksten
54 Zie Gen. 18 op vers 19. verwijsteksten
 
28 Opdat Hij 55op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.
55 Dat is, op elkeen van hen, de straf die zij verdiend hebben, door den arme zo te verdrukken dat hij genoodzaakt is geweest tot God te roepen.
 
29 56Als Hij stilt, wie zal dan 57beroeren? Als Hij het aangezicht 58verbergt, 59wie zal 60Hem dan aanschouwen, 61zowel 62voor een volk als voor een mens 63alleen?
56 Hij toont Gods kracht, verenigd met Zijn genade en gerechtigheid, omdat niemand beroerte kan maken waar God naar Zijn goedheid stilte verleent, en omdat niemand hem helpen kan tegen wien God vergramd is.
57 Dat is, onrust verwekken.
58 Te weten van den mens; dat is, als Hij Zijn genade, zegen en hulp van hem trekt. Zie Deut. 31 op vers 17. verwijsteksten
59 Te weten van degenen waarop God zeer vergramd is; van dewelke in de voorgaande verzen gesproken is.
60 Te weten God; dat is, zich voor God vertonen, te weten door het gebed, om troost en bijstand te verzoeken. Vgl. de manier van spreken met Ps. 34:6. verwijsteksten
61 Dat is, hetgeen ik verhaal van God, is waarachtig, niet alleen ten aanzien van een mens in het bijzonder, maar ook van gehele volken in het gemeen, dien Hij kan óf rust verlenen, óf Zijn aangezicht verbergen.
62 Het Hebreeuwse woordje is in dezen zin gebruikt vers 36. Gen. 37:8. Job 42:8. Ps. 32:6. verwijsteksten
63 Alzo wordt het Hebreeuwse woordje genomen Ezra 4:3. Ps. 33:15. Hos. 11:7. verwijsteksten
 
30 64Opdat de 65huichelachtige mens niet meer regere, en geen 66strikken des volks zijn.
64 Hij toont dat God Zijn aangezicht verbergt, niet alleen voor gemene lieden, maar ook voor de grote heren en regeerders derzelve.
65 Zie wat een huichelaar is Job 8 op vers 13. verwijsteksten
66 Dat is, geen overlast, tirannie en geweld, waarmede hij zijn onderzaten zou kwellen en verdrukken. Anders: vanwege of uit oorzaak van de strikken des volks, te weten waarmede hij hetzelve verdrukken zou.
 
31 Zekerlijk heeft 67hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het 68niet verderven.
67 Te weten Job. Want tot dezen keert zich Elihu, om hem te vermanen tot zijn schuldigen plicht over hetgeen dat hij van God en tot God spreken moest, in plaats van tegen Zijn oordelen te klagen, gelijk hij hem verweten had gedaan te hebben, vers 5. verwijsteksten
68 Dat is, in deze mijn zaak en ganse leven zal ik niets doen, noch met woorden noch met werken, dan wat recht en behoorlijk is; of: ik zal de zaak, dat is, dezen mijn handel met God niet verderven, te weten met mijn onschuld al te zeer te verdedigen, gelijk ik gedaan heb; of: ik zal Uw wetten niet verderven, te weten door dezelve te overtreden. Anders: Heb ik weggenomen, ik zal geen pand nemen. Alsof hij zeide: Heb ik pand genomen, ik zal het niet meer doen. Vgl. Job 22:6. verwijsteksten
 
32 Behalve wat 69ik zie, 70leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het 71niet meer doen.
69 Te weten aangaande mijn zonden.
70 Te weten wat mij van mijn zonden nog onbekend is; dat is, maak mij bekend mijn verborgen gebreken. Vgl. Ps. 19:13. verwijsteksten
71 Te weten mij te vergrijpen.
 
33 Zal het 72van u zijn hoe 73Hij iets vergelden zal, dewijl gij 74Hem versmaadt? 75Zoudt gij dan verkiezen, en niet Ik? 76Wat weet gij dan? Spreek.
72 Dat is, zal het aan u staan, naar uw gevoelen en goeddunken gaan, hoe God het kwade met straffen vergelden zal, of het goede met weldaden? Zal Hij u raad moeten vragen om te weten hoe Hij dat wel doen zal? Elihu spreekt Job toe.
73 Te weten God.
74 Namelijk God over Zijn regering, waardoor Hij de goede en kwade werken vergeldt.
75 Dit zijn de woorden Gods, in Wiens Persoon Elihu die voortbrengt. De zin is: Zoudt gij dan, o Job, Mij voorschrijven de wijze hoe Ik straffen en zegenen zal, en niet Ik?
76 Hier spreekt Elihu in zijn eigen persoon tot Job, alsof hij zeide: Wat hebt gij hiertegen te zeggen? Spreek uit, antwoord. Doch sommigen stellen dit vers aldus: Zal Hij vergelden hetgeen van u is, dewijl gij de kastijding versmaadt? Wanneer gij het verkoost, ik zou het evenwel niet doen, enz.
 
34 77De lieden van verstand zullen 78met mij zeggen, en een wijs man zal 79naar mij horen:
77 Hebr. De lieden des harten. Hart voor verstand; alzo vers 10. verwijsteksten
78 De Hebreeuwse letter lamed betekent somtijds met, als Gen. 46:26. Ex. 34:12. Num. 18:11. verwijsteksten
79 Dat is, dit mij toestemmen, of hierin mij gelijk geven.
 
35 Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.
36 80Mijn Vader, laat Job 81beproefd worden 82tot het einde toe, om zijner 83antwoorden wil onder de 84ongerechtige lieden.
80 Te weten Die in den hemel zijt; dat is, o mijn God. Anders: Mijn begeerte is dat Job beproefd worde.
81 Te weten door kruis en tegenspoed. Zie Gen. 22 op vers 1. verwijsteksten
82 Dat is, tot de voleinding van het werk zijner bezoeking, namelijk als zijn godvruchtigheid ten volle blijken zal door een oprechte bekentenis zijner zonden. Anders: tot de overwinning toe; dat is, totdat hij God als zijn Overwinnaar de eer geeft en ophoudt zo kwalijk te spreken. Of aldus: zal Job beproefd worden tot het einde toe? Alsof hij vreesde, dat Job door al te langdurige beproeving zijn zonden zou vermenigvuldigen.
83 Dat is, redenen die hij met antwoorden voorbrengt.
84 Hebr. lieden der ongerechtigheid; dat is, als zijnde een der ongerechtige lieden, die Gods oordelen tegenspreken. Of: met de ongerechtige lieden; dat is, zijnde in zijn doen hun metgezel. Anders: voor de ongerechtigen; te weten als hun voorspraak zijnde.
 
37 Want tot zijn 85zonde zou hij nog 86overtreding bijvoegen; hij zou onder ons 87in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.
85 Dat is, de misdaad die hij tot nu toe gedaan heeft door misverstand en dwaling.
86 Dat is, zijn zonden vermenigvuldigen.
87 Alsof hij ons met zijn disputen overwonnen had. Zie Job 27 op vers 23 en vgl. 1 Kon. 9 op vers 8. Sommigen verstaan het alzo, dat hij hen tot dispuut roepen wilde en borgtocht aangaan. Vgl. Job 17:3. verwijsteksten

Einde Job 34