Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job betuigt zijn onschuld |
1 IK heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? |
2 Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten? |
3 Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid? |
4 aZiet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden? a 2 Kron. 16:9. Job 34:21. Spr. 5:21; 15:3. Jer. 32:19. |
a 2 Kron. 16:9 Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. Job 34:21 Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. Spr. 5:21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. Spr. 15:3 De ogen des HEEREN zijn in alle plaats, beschouwende de kwaden en de goeden. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); |
5 Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij, |
6 Hij wege mij op in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtheid weten. |
7 Zo mijn gang uit den weg geweken is en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft, |
8 Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden. |
9 bZo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb, b Job 24:15. Spr. 7:25. |
b Job 24:15 Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien. En hij legt een deksel op het aangezicht. Spr. 7:25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaal niet op haar paden. |
10 Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen. |
11 Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters. |
12 Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. |
13 Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij |
14 (Want wat zou ik doen cals God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden? c Ps. 44:22. |
c Ps. 44:22 Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. |
15 dHeeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt, en Eén ons in de baarmoeder bereid?); d Job 34:19. Spr. 14:31; 17:5. |
d Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. Spr. 14:31 Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, die eert Hem. Spr. 17:5 Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn. |
16 Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe heb laten versmachten, |
17 En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft |
18 (Want van mijn jonkheid aan is hij bij mij opgetogen als bij een vader, en van mijner moeders buik aan heb ik haar geleid); |
19 Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had; |
20 Zo zijn lendenen mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd; |
21 Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag: |
22 Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af. |
23 Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid. |
24 Zo ik het goud etot mijn hoop gezet heb, of tot het fijne goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; e Mark. 10:24. 1 Tim. 6:17. |
e Mark. 10:24 En de discipelen werden verbaasd over deze Zijn woorden. Maar Jezus wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen, hoe zwaar is het, dat degenen die op het goed hun betrouwen zetten, in het Koninkrijk Gods ingaan! 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; |
25 fZo ik blijde ben geweest omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had; f Ps. 62:11. |
f Ps. 62:11 Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel; als het vermogen overvloedig aanwast, zet er het hart niet op. |
26 gZo ik het licht aangezien heb wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande, g Deut. 4:19. |
g Deut. 4:19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon en de maan en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt en ze dient, dewelke de HEERE uw God aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld. |
27 En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft; |
28 Dat ware ook een misdaad bij den rechter, want ik zou den God van boven verzaakt hebben. |
29 hZo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb als het kwaad hem vond. h Spr. 17:5. |
h Spr. 17:5 Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn. |
30 (Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, imits door een vloek zijn ziel te begeren.) i Matth. 5:44. Rom. 12:14. |
i Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Rom. 12:14 Zegent hen die u vervolgen; zegent, en vervloekt niet. |
31 Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden; wij zouden niet verzadigd worden. |
32 kDe vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg. k Hebr. 13:2. 1 Petr. 4:9. |
k Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. 1 Petr. 4:9 Zijt herbergzaam jegens elkander, zonder murmureren. |
33 Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende! |
34 Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben, zodat ik gezwegen zou hebben en ter deure niet uitgegaan zijn. |
35 Och, of ik een had die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve. |
36 Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als
een kroon. |
37 Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen. |
38 Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren tezamen wenen; |
39 Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen; |
40 Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid. De woorden van Job hebben een einde. |