Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job vervloekt zijn geboortedag |
1 DAARNA opende Job zijn mond en avervloekte zijn dag. a Jer. 15:10; 20:14. |
a Jer. 15:10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. Jer. 20:14 Vervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend. |
2 Want Job antwoordde en zeide: |
3 De dag verga waarin ik geboren ben, en de nacht waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; |
4 Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven, en dat geen glans over hem schijne; |
5 Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags. |
6 Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome. |
7 Zie, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome; |
8 Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken; |
9 Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads; |
10 Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. |
11 bWaarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder aan, en heb den geest gegeven als ik uit den buik voortkwam? b Job 10:18. |
b Job 10:18 En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had en geen oog mij gezien had! |
12 Waarom zijn mij de knieën voorgekomen, en waartoe de borsten opdat ik zuigen zou? |
13 Want nu zou ik nederliggen en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen; |
14 Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden; |
15 Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden. |
16 Of als een verborgen misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens die het licht niet gezien hebben. |
17 Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; |
18 Daar zijn de gebondenen tezamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet. |
19 De kleine en de grote is daar, en de knecht vrij van zijn heer. |
20 Waarom geeft Hij den ellendige het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? |
21 Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgen schatten; |
22 Die blijde zijn tot opspringens toe, en zich verheugen als zij het graf vinden; |
23 Aan den man wiens weg verborgen is, cen dien God overdekt heeft? c Job 19:8. |
c Job 19:8 Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. |
24 Want vóór mijn brood komt mijn zuchting, en mijn brullingen worden uitgestort als water. |
25 Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen. |
26 Ik was niet gerust, en was niet stil en rustte niet; en de beroering is gekomen. |