Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job verdedigt zijn onschuld tegen zijn vrienden, vs. 1, enz. Bewijst dat hij geen goddeloze hypocriet was, 7. Hij bekent en stemt toe dat de goddelozen hier ook somtijds van God gestraft worden, hetwelk hij nooit geloochend had, 11, enz. |
Job verdedigt zijn onschuld |
1 EN Job 1ging voort zijn 2spreuk op te heffen, en zeide: | | 1 Te weten nadat hij een weinig gezwegen had, verwachtende antwoord van zijn vrienden. |
2 Vgl. Num. 23:7. 1 Kon. 4:32 en de aantt. Num. 23:7 Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Uit Syrië heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israël. 1 Kon. 4:32 En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. |
2 Zo waarachtig als God leeft, 3Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijn ziel 4bitterheid heeft aangedaan; | | 3 Dat is, Die mijn goede zaak, die ik tegen mijn vrienden heb, schijnt opgeschort en uit de hand gelegd te hebben, om geen kennis daarvan te nemen en die door Zijn oordeel af te handelen. |
4 Dat is, zeer scherpe droefheid aangebracht. Vgl. Ruth 1:20. 2 Kon. 4:27 en de aant. Ruth 1:20 Maar zij zeide tot haarlieden: Noemt mij niet Naómi, noemt mij Mara; want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan. 2 Kon. 4:27 Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn voeten. Maar Gehazi trad toe om haar af te stoten; doch de man Gods zeide: Laat haar geworden, want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en mij niet bekendgemaakt. |
3 Zolang als mijn 5adem in mij zal zijn, en het 6geblaas Gods in mijn neus; | | 5 Versta door den adem en het geblaas Gods in des mensen neus het leven des mensen en de ziel, waardoor het lichaam leeft. Vgl. Gen. 2:7. 1 Kon. 17:17 met de aantt. en Jes. 2:22. Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. 1 Kon. 17:17 En het geschiedde na deze dingen, dat de zoon dezer vrouw, der waardin van het huis, krank werd; en zijn krankheid werd zeer sterk, totdat geen adem in hem overgebleven was. Jes. 2:22 Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten? |
6 Zie de voorgaande aant. |
4 Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog 7zal uitspreken. | | 7 Voeg hierbij: dat mij God straffe, of: wee mij, enz. Zie Gen. 14 op vers 23. Gen. 14:23 (kt.) Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt. |
5 8Het zij verre van mij dat ik ulieden 9rechtvaardigen zou; 10totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik 11mijn oprechtheid van mij niet wegdoen. | | 8 Anders: Het zij mij een onrein ding, indien ik ulieden rechtvaardig, totdat ik den geest geve. |
9 Zie van de betekenis van dit woord Gen. 44 op vers 16. Gen. 44:16 (kt.) Toen zeide Juda: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken en wat zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft de ongerechtigheid uwer knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, zo wij als hij in wiens hand de beker gevonden is. |
10 Dat is, zolang als ik leven zal; hetwelk naar de manier van spreken der Heilige Schrift zoveel is als nimmermeer. Zie Gen. 28 op vers 15. Gen. 28:15 (kt.) En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal waar gij heen trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in ditzelve land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben hetgeen Ik tot u gesproken heb. |
11 Dat is, niet nalaten tegen alle beschuldigingen te verdedigen. |
6 Aan mijn 12gerechtigheid zal ik vasthouden en zal ze niet laten varen; mijn hart 13zal die niet versmaden 14van mijn dagen. | | 12 Te weten van mijn onstrafbaar leven voor de mensen en mijn goede consciëntie voor God, zoveel aangaat de zonden waarmede ik bezwaard word. |
13 Dat is, in geen gevaar laten komen, en over haar verdediging niet zorgeloos zijn. Alzo betekent het Hebreeuwse woord versmaden enige zaak door kleinachting in gevaar stellen, en onbeschermd laten, Richt. 5:18. 2 Sam. 23:9. Richt. 5:18 Zebulon, het is een volk dat
zijn ziel versmaad heeft ten dode, insgelijks Naftali, op de hoogten des velds. 2 Sam. 23:9 En na hem was Eleázar, de zoon van Dodo, zoon van Ahóhi; deze was onder de drie helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten die aldaar ten strijde verzameld waren, en de mannen Israëls waren opgetogen. |
14 Dat is, mijn leven lang. Of: vanwege mijn vorige dagen, dat is, uit oorzaak van mijn voorgaand leven; te weten alsof ik een hypocriet of goddeloos mens geweest ware. |
7 Mijn vijand 15zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. | | 15 Dat is, worde daarvoor gehouden; want het is goddeloosheid en verkeerdheid, den onschuldige te veroordelen. Of: Zo haat ik de goddeloosheid, dat ik mijn vijanden die toewens. Zie een gelijke manier van spreken 2 Sam. 18:32. Of: zal zijn; dat is, zover vandaar is het dat ik een booswicht ben, dat zij die mij daarvoor ten onrechte houden, voor zulken bevonden zullen worden. Zie Job 42:7. 2 Sam. 18:32 Toen zeide de koning tot Cuschi: Is het wel met den jongeling, met Absalom? En Cuschi zeide: De vijanden van mijn heer den koning en allen die tegen u ten kwade opstaan, moeten worden als die jongeling. Job 42:7 Het geschiedde nu nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u en tegen uw twee vrienden; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk als Mijn knecht Job. |
8 aWant wat is de verwachting des 16huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal 17uittrekken? | | a Matth. 16:26. Luk. 12:20. Matth. 16:26 Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? Luk. 12:20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? |
16 Versta: geen. Het is een vraag die sterkelijk loochent. Vgl. Gen. 18 op vers 17. Job bewijst hiermede dat hij geen huichelaar was, omdat zijn verwachting gans goed en in God gegrondvest was. Zie Job 13:15, 16; 19:25, 26, 27. Gen. 18:17 (kt.) En de HEERE zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? Job 13:15 Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. Job 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn, maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. Job 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; Job 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; Job 19:27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
17 Of: ontbinden, te weten uit zijn lichaam door den dood. Een bewijs van de onsterfelijkheid der ziel. Vgl. Gen. 35:18 en de aant. 1 Kon. 19:4. Jona 4:3. Luk. 12:20. Gen. 35:18 En het geschiedde als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. 1 Kon. 19:4 (kt.) Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. Jona 4:3 Nu dan, HEERE, neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven. Luk. 12:20 Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? |
9 bZal God 18zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt? | | b Job 35:12. Ps. 18:42; 109:7. Spr. 1:28; 28:9. Jes. 1:15. Jer. 14:12. Ez. 8:18. Micha 3:4. Joh. 9:31. Jak. 4:3. Job 35:12 Daar roepen zij, maar Hij antwoordt niet, vanwege den hoogmoed der bozen. Ps. 18:42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. Ps. 109:7 Als hij gericht wordt, zo ga hij schuldig uit, en zijn gebed zij tot zonde. Spr. 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; Spr. 28:9 Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. Jer. 14:12 Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard en door den honger en door de pestilentie zal Ik hen verteren. Ez. 8:18 Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid; Mijn oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen; hoewel zij voor Mijn oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen. Micha 3:4 Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dien tijde voor hen verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben. Joh. 9:31 En wij weten dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is en Zijn wil doet, dien hoort Hij. Jak. 4:3 Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt. |
18 Te weten van den huichelaar en goddeloze, met denwelken ik geen gemeenschap heb; dewijl Hij mij verhoort, ik mij in Hem vermaak en Hem aanroep. Zie Job 6:10; 12:4; 13:16; 19:25, 26. Job 6:10 Dat zou nog mijn troost zijn en ik zou mij verkwikken in den weedom, zo
Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden. Job 12:4 Ik ben het die zijn vriend een spot is, maar
roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot. Job 13:16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn, maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. Job 19:25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; Job 19:26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; |
10 Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te allen tijde? | | |
11 Ik zal ulieden leren 19van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen. | | 19 Dat is, wat aangaat de hand Gods. De Hebreeuwse letter beth wordt ook voor van genomen Ex. 12:43, 44, 45. Ps. 87:3. Versta hier door de hand Gods Zijn besluit en deszelfs uitvoering; alzo Hand. 4:28. Ex. 12:43 Voorts zeide de HEERE tot Mozes en Aäron: Dit is de inzetting van het pascha: de zoon van geen vreemdeling zal daarvan eten. Ex. 12:44 Doch alle knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, nadat gij hem zult besneden hebben, dan zal hij daarvan eten. Ex. 12:45 Geen uitlander noch huurling zal ervan eten. Ps. 87:3 Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods. Sela. Hand. 4:28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou. |
12 Zie, gij zelven allen 20hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door 21ijdelheid 22verijdeld? | | 20 Dat is, door ervaring bevonden wat ik verhaald heb en nog verhalen zal, van de regering die God houdt omtrent de vromen en de onvromen. |
21 Dat is, onverstandigheid, waardoor zij van het voorgemelde niet recht oordeelden noch spraken. |
22 Dat is, verdwaald en verdwaasd in uw bedenkingen en redenen. |
13 cDit 23is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen. | | c Job 20:29. Job 20:29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God. |
23 Te weten wat ik nu voordragen zal. Job stemt zijn vrienden toe, dat de bozen hier bijwijlen mede gestraft worden; gelijk hij ook dat niet geloochend had, hebbende alleen geleerd dat zij meest in voorspoed leven en van gemene plagen vrij gaan. |
14 Indien 24zijn kinderen vermenigvuldigen, dhet is 25ten zwaarde; en zijn 26spruiten zullen 27van brood niet verzadigd worden. | | 24 Te weten van den boze. |
d Deut. 28:41. Hos. 9:13. Deut. 28:41 Zonen en dochters zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn, want zij zullen in gevangenis gaan. Hos. 9:13 Efraïm is gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een lieflijke woonplaats; maar Efraïm zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot den doodslager. |
25 Dat is, om ellendiglijk door de hand der vijanden, of der overheid, of anderen een geweldigen dood te sterven. |
26 Dat is, kinderen en nakomelingen. Zie Job 5 op vers 25. Job 5:25 (kt.) Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. |
27 Dat is, vergaan van honger. Van het tegendeel, hetwelk allermeest geschiedt, zie Ps. 17:14. Ps. 17:14 Met Uw hand van de lieden, o HEERE, van de lieden die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter. |
15 Zijn 28overgeblevenen zullen 29in den dood begraven worden, en ezijn weduwen zullen 30niet wenen. | | 28 Die van het zwaard en den honger overig zijn. |
29 Dat is, zij zullen zo in het graf geraken dat hun gedachtenis mede zal begraven worden, als onwaardig en stinkende bij de mensen. Vgl. Ps. 49:13. Ps. 49:13 De mens nochtans die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan. |
e Ps. 78:64. Ps. 78:64 Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet. |
30 Te weten in derzelver begrafenis, en dat om de gedachtenis van hun grote boosheid; of: omdat zij niet statelijk begraven zouden worden. |
16 Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem; | | |
17 Hij zal ze bereiden, fmaar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen. | | f Spr. 28:8. Pred. 2:26. Spr. 28:8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. Pred. 2:26 Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. |
18 31Hij bouwt zijn huis als een mot, en als een 32hoeder de hut maakt. | | 31 Hij vergelijkt den goddeloze bij een mot, die voor zich een zacht huisje maakt in kostelijk gewaad, waaruit zij spoedig verdreven wordt, om alzo zijn onzekeren en licht vergaanden voorspoed aan te wijzen. Vgl. Job 8:14. Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. |
32 Of: als een hut die de hoeder maakt. Een andere gelijkenis, die ten zelfden einde dient, genomen van een hoeder, die gesteld is om enig gewas of beesten te bewaken, die wel een hut tot zijn gemak lichtelijk opmaakt, maar daarna haastelijk verlaten moet, omdat zijn werk ophoudt of de hut vervalt. |
19 gRijk ligt hij 33neder en wordt niet 34weggenomen; 35doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet. | | g Ps. 49:18. Ps. 49:18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen; zijn eer zal hem niet nadalen. |
33 Te weten om te slapen. Alzo wordt het woord nederliggen genomen Gen. 19:4; zie de aant. Anders: De rijke zal nederliggen, dat is, sterven, en niet vergaderd worden, te weten tot zijn volken, dat is, niet begraven worden. Gen. 19:4 Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sódom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld; het ganse volk, van het uiterste einde af. |
34 Te weten door den dood; dat is, hij sterft nog niet. Zie Ps. 26 op vers 9. Anders: als er niet weggenomen is, te weten door de dieven of rovers. Ps. 26:9 (kt.) Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, |
35 Dat is, wordt hij des nachts wakker, niet denkende op enige zwarigheid, zo komt hem inderhaast en onvoorziens het verderf over. Als in het volgende verklaard wordt. Anders: als hij zijn ogen opent, zo is er niet, dat is, hij vindt zich in een nacht van al zijn goed beroofd. |
20 hVerschrikkingen zullen hem 36als wateren aangrijpen; 37des nachts zal hem 38een wervelwind wegstelen. | | h Job 15:21; 18:11. Job 15:21 Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over. Job 18:11 De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en hem verstrooien op zijn voeten. |
36 Te weten, die met geweld ergens inbrekende, alles met zich wegrukken. Tegenheden en ellenden worden bij wateren vergeleken. Zie 2 Sam. 22 op vers 17 en Job 22:11. 2 Sam. 22:17 (kt.) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Job 22:11 Of gij ziet de duisternis niet, en des waters overvloed bedekt u. |
37 Dat is, het ongeluk zal hem onvoorziens en met geweld overvallen. De schrikkelijke oordelen Gods geschieden dikwijls des nachts, Ex. 12:29; 14:24. 2 Kon. 19:35. Jes. 15:1. Dan. 5:30. Matth. 25:6. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. Jes. 15:1 DE last van Moab. Zekerlijk, in den nacht is Ar-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk, in den nacht is Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid. Dan. 5:30 In dienzelven nacht werd Bélsazar, der Chaldeeën koning, gedood. Matth. 25:6 En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet. |
38 Zie van deze gelijkenis breder Job 9 op vers 17 en Job 21 op vers 18. Job 9:17 (kt.) Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. Job 21:18 (kt.) Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf dat de wervelwind wegsteelt? |
21 De 39oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij heengaat, en zal hem wegstormen 40uit zijn plaats. | | 39 Hij vergelijkt bij dezen wind (die in die landen zeer fel, geweldig en schadelijk was) de gramschap Gods. Zie Ex. 10 op vers 13. Ex. 10:13 (kt.) Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, dien gehelen dag en dien gansen nacht; het geschiedde des morgens, dat de oostenwind de sprinkhanen opbracht. |
40 Dat is, uit zijn aanzien, huis, rijkdom, gemak en waardigheid. Vgl. Job 8 op vers 18. Job 8:18 (kt.) Maar als God
hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. |
22 En God zal 41dit over 42hem werpen en niet sparen; van Zijn hand zal hij 43snellijk vlieden. | | 41 Te weten de voorgemelde en derzelver gelijke straffen. |
42 Te weten den goddeloze. |
43 Hebr. vliedende vlieden, te weten als hij zich zal gevoelen van God geplaagd te zijn. |
23 44Eenieder zal over hem met zijn 45handen klappen, en 46over hem fluiten uit 47zijn plaats. | | 44 Te weten, die hem in zijn ongeluk zal zien en verstoten uit zijn plaats. |
45 Te weten tot een teken dat men hem veracht en bespot. Alzo Klgld. 2:15. Ez. 25:6. Zef. 2:15. Klgld. 2:15 Samech. Allen die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad waar men van zeide dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde? Ez. 25:6 Want alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij met de hand geklapt en met den voet gestampt hebt, en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering over het land Israëls, Zef. 2:15 Dit is die stad die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer. Hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Eenieder die daar doortrekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen. |
46 Zie 1 Kon. 9 op vers 8. 1 Kon. 9:8 (kt.) En aangaande dit huis, dat
verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? |
47 Te weten desgenen die schuifelt, of des goddelozen waarover geschuifeld wordt. |