Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job verheerlijkt Gods majesteit |
1 MAAR Job antwoordde en zeide: |
2 Hoe hebt gij geholpen dien die zonder kracht is, en behouden den arm die zonder sterkte is! |
3 Hoe hebt gij hem geraden die geen wijsheid heeft, en de zaak alzo zij is, ten volle bekendgemaakt! |
4 Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan? |
5 De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners. |
6 De hel is anaakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. a Ps. 139:8, 11. Spr. 15:11. Hebr. 4:13. |
a Ps. 139:8 Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. Ps. 139:11 Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij. Spr. 15:11 De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensen kinderen! Hebr. 4:13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben. |
7 bHij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. b Ps. 104:2. |
b Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. |
8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken, nochtans scheurt de wolk daaronder niet. |
9 cHij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. c Job 9:8. Ps. 104:2, 3. |
c Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Ps. 104:3 Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt. |
10 dHij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, etot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. d Job 38:8. Ps. 33:7; 104:9. Jer. 5:22. e Gen. 1:9. Job 38:8. Ps. 33:7; 104:9. Spr. 8:29. Jer. 5:22. |
d Job 38:8 Of wie
heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? Ps. 33:7 Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. Jer. 5:22 Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt de HEERE; zult gij voor Mijn aangezicht niet beven? Ik, Die der zee het zand tot een paal gesteld heb met een eeuwige inzetting, dat zij daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich bewegen, zo zullen zij toch niet vermogen, ofschoon zij bruisen, zo zullen zij toch daarover niet gaan. e Gen. 1:9 En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in één plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde. En het was alzo. Job 38:8 Of wie
heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? Ps. 33:7 Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. Spr. 8:29 Toen Hij de zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondvesten der aarde stelde, Jer. 5:22 Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt de HEERE; zult gij voor Mijn aangezicht niet beven? Ik, Die der zee het zand tot een paal gesteld heb met een eeuwige inzetting, dat zij daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich bewegen, zo zullen zij toch niet vermogen, ofschoon zij bruisen, zo zullen zij toch daarover niet gaan. |
11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. |
12 Door Zijn kracht fklieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. f Jes. 51:15. |
f Jes. 51:15 Want Ik ben de HEERE uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
13 gDoor Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. g Ps. 33:6. |
g Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. |
14 Zie, dit zijn maar
uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord! Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? |