Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 TOEN antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: |
2 Zal ook een man Gode profijtelijk zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige profijtelijk zijn. |
3 Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt? |
4 Is het om uw vreze, dat Hij u bestraft, dat Hij met u in het gericht komt? |
5 Is niet uw boosheid groot, en uwer ongerechtigheden geen einde? |
6 Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen. |
7 Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden. |
8 Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin. |
9 De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld. |
10 Daarom zijn strikken rondom u, en vervaardheid heeft u haastelijk beroerd. |
11 Of gij ziet de duisternis niet, en des waters overvloed bedekt u. |
12 Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn. |
13 Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen? |
14 De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. |
15 Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben? |
16 Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort; |
17 Die zeiden tot God: Wijk van ons. En wat had de Almachtige hun gedaan? |
18 Hij had immers hun huizen met goed vervuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij. |
19 De rechtvaardigen zagen het en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen; |
20 Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. |
21 Gewen u toch aan Hem en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen. |
22 Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart. |
23 Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten. |
24 Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken; |
25 Ja, de Almachtige zal uw overvloedig Goud zijn, en uw krachtig Zilver zijn. |
26 Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen. |
27 Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden en Hij zal u verhoren, en gij zult uw geloften betalen. |
28 Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen. |
29 Als men iemand vernederen zal en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God
den nederige van ogen behouden. |
30 Ja, Hij zal dien bevrijden die niet onschuldig is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid uwer handen. |