Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De voorspoed der goddelozen |
1 MAAR Job antwoordde en zeide: |
2 Hoort aandachtiglijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen. |
3 Verdraagt mij en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan. |
4 Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn? |
5 Ziet mij aan en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond. |
6 Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat. |
7 aWaarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen? a Ps. 17:10; 73:12. Jer. 12:1. Hab. 1:16. |
a Ps. 17:10 Met hun vet besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardiglijk. Ps. 73:12 Zie, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het vermogen. Jer. 12:1 GIJ zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken: Waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? Hab. 1:16 Daarom offert hij aan zijn garen en rookt aan zijn net; want door dezelve is zijn deel vet geworden en zijn spijze smoutig. |
8 Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. |
9 Hun huizen hebben vrede, zonder vrees, en de roede Gods is op hen niet. |
10 Zijn stier bespringt en mist niet; zijn koe kalft en misdraagt niet. |
11 Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen. |
12 Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. |
13 In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. |
14 bNochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. b Job 22:17. |
b Job 22:17 Die zeiden tot God: Wijk van ons. En wat had de Almachtige hun gedaan? |
15 cWat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? c Ex. 5:2. Mal. 3:14. |
c Ex. 5:2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou om Israël te laten trekken? Ik ken den HEERE niet en zal ook Israël niet laten trekken. Mal. 3:14 Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het dat wij Zijn wacht waarnemen, en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht des HEEREN der heirscharen? |
16 Doch zie, hun goed is niet in hun hand; dde raad der goddelozen is verre van mij. d Job 22:18. |
d Job 22:18 Hij had immers hun huizen met goed vervuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij. |
17 Hoe dikwijls geschiedt het dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt en hun verderf hun overkomt? Dat God hun
esmarten uitdeelt in Zijn toorn? e Job 20:29. Ps. 11:6, 7. |
e Job 20:29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God. Ps. 11:6 Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. Ps. 11:7 Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte. |
18 Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf dat de wervelwind wegsteelt? |
19 Dat God zijn geweld weglegt voor zijn kinderen; hem vergeldt, dat hij het gewaarwordt? |
20 Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen? |
21 Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? |
22 fZal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt? f Jes. 40:13. Rom. 11:34. 1 Kor. 2:16. |
f Jes. 40:13 Wie heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? 1 Kor. 2:16 Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus. |
23 Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was; |
24 Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner beenderen was bevochtigd. |
25 De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten. |
26 Zij liggen tezamen neder in het stof, gen het gewormte overdekt hen. g Job 17:14. |
g Job 17:14 Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader; tot het gewormte: Mijn moeder en mijn zuster. |
27 Zie, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen waarmede gij tegen mij geweld doet. |
28 Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen? |
29 Hebt gijlieden niet gevraagd den voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet? |
30 hDat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. h Spr. 16:4. |
h Spr. 16:4 De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads. |
31 Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? |
32 Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop. |
33 De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen die vóór hem geweest zijn, is geen getal. |
34 Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is! |