Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God straft de goddelozen |
1 TOEN antwoordde Zofar, de Naämathiet, en zeide: |
2 Daarom doen mijn gedachten mij antwoorden, en overzulks is mijn verhaasten in mij. |
3 Ik heb aangehoord een bestraffing die mij schande aandoet; maar de Geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden. |
4 Weet gij dit? Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet heeft, |
5 aDat het gejuich der goddelozen van nabij geweest is, en de vreugde des huichelaars voor een ogenblik? a Ps. 37:35, 36. |
a Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |
6 Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte, |
7 Zal hij gelijk zijn drek in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is hij? |
8 Hij zal wegvliegen als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts. |
9 Het oog dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. |
10 Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen moeten wederuitkeren. |
11 Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgen zonden zijn, van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal. |
12 Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt onder zijn tong, |
13 Hij dat spaart en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt; |
14 Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn. |
15 Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven. |
16 Het vergift der adders zal hij zuigen; de tong der slang zal hem doden. |
17 De stromen, rivieren, beken van honing en boter zal hij niet zien. |
18 Den arbeid zal hij wedergeven en niet inslokken; naar het vermogen zijner verandering, zo zal hij van vreugde niet opspringen. |
19 Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, been huis geroofd heeft dat hij niet opgebouwd had; b Pred. 5:12. |
b Pred. 5:12 Er is een kwaad dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom, van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad. |
20 Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden. |
21 Er zal niets overig zijn dat hij ete; daarom zal hij niet wachten naar zijn goed. |
22 Als zijn genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bange zijn; alle hand des ellendigen zal over hem komen. |
23 Er zij wat om zijn buik te vullen, God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze. |
24 Hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, de stalen boog zal hem doorschieten. |
25 Men zal het
zwaard uittrekken, het zal uit het lijf uitgaan, en glinsterende uit zijn gal voortkomen; verschrikkingen zullen over hem zijn. |
26 Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan. |
27 De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren, en de aarde zal zich tegen hem opmaken. |
28 De inkomst van zijn huis zal weggevoerd worden; het zal al heenvloeien in den dag Zijns toorns. |
29 Dit is het deel des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen van God. |