Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bildad berispt Job van veel spreken, vs. 1, enz. Van trotsheid, 3. Van toornigheid, 4. Hij verhaalt de rechtvaardige oordelen Gods die over de goddelozen vallen, 5. Tot verschrikking toe der nakomelingen, 20. Hij besluit zijn verhaal door hetzelve te verzekeren, 21. |
Bildad verhaalt het lot der goddelozen |
1 TOEN antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: | | |
2 1Hoelang is het dat 2gijlieden 3een einde van woorden zult maken? 4Merkt op, en daarna zullen wij spreken. | | 1 Dat is, hoelang zal het nog zijn, eer gij een einde uwer redenen maakt? |
2 Bildad, naar veler gevoelen, spreekt Job toe in het meervoud, omdat hij onder zijn persoon mede begrijpt enige omstanders, die hem toegedaan waren en hem in zijn verantwoording voorstonden. Anderen menen, dat hij Job en zijn metgezellen Elifaz en Zofar tezamen toespreekt, dezelve allen van twee dingen berispende: I. dat zij het te lang met hun disputeren maakten; II. dat zij niet wel letten op elkanders redenen, eer zij die beantwoordden. Sommigen menen, dat hij het alleen op zijn twee vrienden heeft geladen, hen berispende dat zij te veel woorden gebruikten en Job niet grondig genoeg wederlegden. |
3 Hebr. aan de woorden einden stellen zult?
|
4 Of: Geeft acht, te weten op de ganse zaak. Zo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Ezra 8:15. Neh. 13:7. Spr. 7:7. Anders: Maakt ons verstandig. Ezra 8:15 En ik vergaderde hen aan de rivier, gaande naar Ahava, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesters, en vond aldaar geen van de kinderen van Levi. Neh. 13:7 En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad dat Eljasib voor Tobía gedaan had, makende hem een kamer in de voorhoven van Gods huis. Spr. 7:7 En ik zag onder de slechten, ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling, |
3 Waarom worden 5wij geacht 6als beesten, en zijn 7onrein 8in ulieder ogen? | | 5 Te weten ik en mijn twee metgezellen. |
6 Dat is, als botten, plompen, onverstandigen. Hij schijnt te zien op hetgeen dat Job gezegd had Job 12:7; 17:4, 10. Job 12:7 En waarlijk, vraag toch den beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. Job 17:4 Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. Job 17:10 Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze. |
7 Dat is, als overtuigd van onwetendheid en verkeerdheid. Hij schijnt te zien op hetgeen dat Job gezegd had Job 17:4, 10. Job 17:4 Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. Job 17:10 Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze. |
8 Dat is, in het oordeel van Job en die het met hem hielden. In iemands ogen te zijn is in zijn oordeel gehouden te worden voor zulke of zulke; alzo Job 19:15; 32:1. Spr. 3:7. Jes. 5:21, enz. Vgl. Lev. 13:5, en de aant. Job 19:15 Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. Job 32:1 TOEN hielden die drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was. Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Jes. 5:21 Wee dengenen die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn. Lev. 13:5 Daarna zal de priester op den zevenden dag hem bezien; indien, zie, de plaag, naar dat hij zien kan, is staande gebleven en de plaag in het vel niet uitgespreid is, zo zal de priester hem zeven andere dagen opsluiten. |
4 aO gij, die 9zijn ziel verscheurt door zijn toorn, zal om uwentwil de aarde 10verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats? | | a Job 13:14. Job 13:14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? |
9 Hij spreekt van Job in den derden persoon, denwelken hij daarna in den tweeden persoon toespreekt. Zie gelijke verandering van persoon Job 12:4; 16:7; 30:19, 20. Obadja vs. 3. Hij wil zeggen, dat Job door onverduldigheid zichzelven verzwakte, verdierf en vernielde. Job 12:4 Ik ben het die zijn vriend een spot is, maar
roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot. Job 16:7 Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest. Job 30:19 Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as. Job 30:20 Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. Obadja vs. 3 De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij die daar woont in de kloven der steenrotsen, in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten? |
10 De zin is, dat God niet om Jobs wil de orde zou veranderen, die Hij altijd in Zijn regering en oordelen gehouden had, straffende de bozen en zegenende de vromen, hetwelk niet meer ophouden kon dan dat de wereld verlaten en de rotsen vervoerd zouden worden. |
5 11Ja, 12het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en 13de vonk 14zijns vuurs zal niet glinsteren. | | 11 Alsof hij zeide: Hoezeer dat gij ons tegenspreekt, het is nochtans alzo, dat de goddelozen gestraft worden; en dienvolgens, dewijl gij gestraft wordt, zijnde van God uit uw gehele welvaren gruwelijk gesloten, dat gij moet goddeloos zijn. |
12 Versta den voorspoed dezes levens, bestaande in eer, macht, rijkdom, gezondheid, weelde en vreugde, die velen hier op de aarde hebben. Het woord licht is voor allerlei welstand en vreugde genomen. Zie Esth. 8:16. Job 22:28; 30:26; 38:15. Ps. 97:11. Spr. 13:9. Jes. 59:9, enz. Vgl. hiermede Job 11, de aant. op vers 17. Esth. 8:16 Bij de Joden was licht en blijdschap en vreugde en eer; Job 22:28 Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen. Job 30:26 Nochtans, toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid. Job 38:15 En dat van de goddelozen hun licht geweerd worde, en de hoge arm worde gebroken? Ps. 97:11 Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart. Spr. 13:9 Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden, maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. Jes. 59:9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar zie, er is duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. Job 11:17 (kt.) Ja, uw
tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn. |
13 Dat is, het minste van zijn heil of voorspoed zal hij niet genieten. Het woord vuur betekent hier evenveel als het voorgaande woord licht, dat is, voorspoed en welstand. Vgl. Gen. 15 op vers 17. Gen. 15:17 (kt.) En het geschiedde dat de zon onderging en het duister werd; en zie, er was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. |
14 Te weten van den goddeloze, of van eenieder van hen. |
6 15Het licht zal verduisteren in zijn 16tent, en zijn 17lamp zal over hem uitgeblust worden. | | 15 Zie op het voorgaande vers. |
16 Dat is, woning. Alzo in het volgende. Zie 2 Kon. 13 op vers 5. 2 Kon. 13:5 (kt.) (Zo gaf de HEERE Israël een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriërs uitkwamen; en de kinderen Israëls woonden in hun tenten als tevoren. |
17 Versta hetzelfde dat in het voorgaande vers over het woord licht gezegd is. Alzo Ps. 18:29. Spr. 13:9; 20:20. Ps. 18:29 Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE mijn God doet mijn duisternis opklaren. Spr. 13:9 Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden, maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. Spr. 20:20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
7 18De treden zijner macht zullen benauwd worden, en 19zijn raad zal hem nederwerpen. | | 18 Dat is, de sterke voortgang van zijn vermogen en tijdelijken welstand zal ingetoomd en verzwakt worden, dat hij niet zo wijd en breed zal kunnen uitspringen om zijn geweld door veel stoutmoedig bedrijf uit te breiden. |
19 Dat is, door zijn eigen onverstand, aanslagen en voornemens zal hij ten onder gaan. |
8 Want 20met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal in 21het wargaren wandelen. | | 20 Anders: door zijn voeten, dat is, door zijn eigen beleid zal hij geraken in het gevaar, hetwelk hem door Gods rechtvaardig oordeel zal toebereid wezen. |
21 Dat is, hij zal geduriglijk in duizend gevaren wezen. |
9 De strik 22zal hem bij de verzene vatten, bde 23struikrover zal hem overweldigen. | | 22 Anders: Hij zal met de verzene den strik vatten, dat is, door zijn eigen onvoorzichtigheid zal hij zelf zijn voet in den strik steken en verwarren. |
b Job 5:5. Job 5:5 Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen in. |
23 Zie Job 5 op vers 5. Job 5:5 (kt.) Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen in. |
10 Zijn touw is in de aarde 24verborgen, en 25zijn val op het pad. | | 24 Dat is, door Gods heimelijk en rechtvaardig oordeel bereid, om daarin gevangen te worden en te vergaan. |
25 Men meent dat het woord betekent een instrument hetwelk op den weg gesteld werd om daarmede vogelen te vangen. |
11 c26De beroeringen zullen hem rondom verschrikken, en hem 27verstrooien op zijn voeten. | | c Job 15:21. Jer. 6:25; 46:5; 49:29. Job 15:21 Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over. Jer. 6:25 Gaat niet uit in het veld, en wandelt niet op den weg; want des vijands zwaard is er, schrik van rondom. Jer. 46:5 Waarom zie ik dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen en nemen de vlucht en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE. Jer. 49:29 Zij zullen hun tenten en hun kudden nemen, hun gordijnen en al hun gereedschap en hun kemels voor zich wegnemen; en zij zullen tegen hen uitroepen: Schrik van rondom. |
26 Te weten der consciëntie en andere uitwendige, die God pleegt te gebruiken om de goddelozen te pijnigen. |
27 Dat is, hem brengen op de benen, hem jagende herwaarts en derwaarts door vele gedachten, die hem vanbinnen het hart doorsteken zullen. Zie Jes. 57:20, 21. Jes. 57:20 Doch de goddelozen zijn als een voortgedreven zee, want die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en modder op. Jes. 57:21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. |
12 Zijn 28macht dzal 29hongerig wezen, en het verderf is bereid 30aan zijn zijde. | | 28 Versta al hetgeen waardoor hij enig aanzien en vermogen onder de mensen heeft. |
d Job 15:23. Job 15:23 Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis. |
29 Dat is, zeer zwak worden, gaan kwijnen en afgaan. Hongerigen worden genaamd die in enig gebrek, ellende of onvermogen zijn. Vgl. 1 Sam. 2:5. Ps. 107:9, 36. Jes. 32:6. Luk. 1:53. 1 Sam. 2:5 Die verzadigd waren hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. Ps. 107:9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld. Ps. 107:36 En Hij doet de hongerigen aldaar wonen, en zij stichten een stad ter woning; Jes. 32:6 Want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en om dwaling te spreken tegen den HEERE, om de ziel des hongerigen ledig te laten en den dorstige drank te doen ontbreken. Luk. 1:53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden. |
30 Dat is, omtrent en nabij hem. |
13 De 31eerstgeborene des doods zal 32de grendelen van zijn huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren. | | 31 Dat is, een geweldige en schrikkelijke dood; want gelijk de eerstgeborene de overste was zijner broederen, en de meeste macht onder die had, alzo wordt de eerstgeborene des doods gezegd, die in geweld en vreselijkheid andere doden te boven gaat. Alzo worden van Jesaja genaamd de eerstgeborenen der armen die de armsten waren, Jes. 14:30. Of: de duivel, die de macht des doods heeft, Hebr. 2:14. Jes. 14:30 En de eerstgeborenen der armen zullen weiden en de nooddruftigen zullen zeker nederliggen; uw wortel daarentegen zal Ik door den honger doden, en uw overblijfsel zal hij ombrengen. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
32 Versta de benen, waarmede de huid vastgemaakt en het gehele lichaam ondersteund wordt. Anders: lidmaten, of de takken, dat is, de zenuwen en aderen, dewelke als takken door het gehele lichaam uitgespreid zijn. Het Hebreeuwse woord heeft verscheidene betekenissen. |
14 eZijn 33vertrouwen zal uit zijn tent 34uitgerukt worden; 35zulks zal hem doen treden tot 36den koning der verschrikkingen. | | e Job 8:13, 14; 11:20. Spr. 10:28. Job 8:13 Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. Job 11:20 Maar de ogen der goddelozen zullen bezwijken, en de toevlucht zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. Spr. 10:28 De hoop der rechtvaardigen is blijdschap, maar de verwachting der goddelozen zal vergaan. |
33 Dat is, al hetgeen waarop hij zich verlaat. Alzo wordt het woord vertrouwen genomen Job 8:14; 31:24. Spr. 25:19. Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. Job 31:24 Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijne goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; Spr. 25:19 Het vertrouwen op een trouweloze ten dage der benauwdheid, is als een gebroken tand en verstuikte voet. |
34 Vgl. Job 8:13, 14, 15. Job 8:13 Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. Job 8:15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. |
35 Of: Gij zult hem doen treden, enz., als een aanspraak tot God. |
36 Zo wordt genaamd de dood, omdat hij de goddelozen ten hoogste verschrikt. Of versta de allermeeste en gruwelijkste verschrikking, gelijk in het voorgaande vers door den eerstgeborene des doods te verstaan is een zeer schrikkelijke dood. Ook kan men hierbij verstaan den duivel, wiens regering medebrengt vrees en slavernij, Hebr. 2:15. Hebr. 2:15 En verlossen zou al degenen die met vreze des doods door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren. |
15 37Zij zal wonen in zijn tent, 38daar zij zijne niet is; zijn woning zal met 39zwavel overstrooid worden. | | 37 Te weten de verschrikking, of elkeen der verschrikkingen. |
38 Hebr. zonder zijne te zijn, dat is, daar zij hem niet toebehoort, te weten omdat zij niet gemaakt is met zijn eigen middelen, maar met het goed dat hij anderen ontnomen had. |
39 Dit schijnt een dreigement te zijn van dorheid en onvruchtbaarheid des lands, Deut. 29:23. Jes. 34:9. Het kan ook zien op de straf die over Sodom en Gomorra gevallen was, Gen. 19:24, en om Job te meer te bezwaren, schijnt hij te wijzen op hetgeen dat zijn volk en schapen wedervaren was, verslonden zijnde met vuur uit den hemel, Job 1:16. Deut. 29:23 Dat zijn ganse aarde zij zwavel en zout der verbranding; die niet bezaaid zal zijn en geen spruit zal voortgebracht hebben, noch enig kruid daarin zal opgekomen zijn; gelijk de omkering van Sódom en Gomórra, Adama en Zebóïm, die de HEERE heeft omgekeerd in Zijn toorn en in Zijn grimmigheid; Jes. 34:9 En haar beken zullen in pek verkeerd worden en haar stof in zwavel; ja, haar aarde zal tot brandend pek worden. Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. Job 1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel en ontstak onder de schapen en onder de jongens en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen. |
16 40Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn 41tak afgesneden worden. | | 40 Dat is, hij zal ten enenmale vergaan, gelijk een boom wiens wortel verdort en wiens takken afgehouwen worden. |
41 Het Hebreeuwse woordje is ook alzo genomen Job 14:9; 29:19. Jes. 27:10. Job 14:9 Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een tak maken, gelijk een plant. Job 29:19 Mijn wortel was uitgebreid aan het water, en dauw vernachtte op mijn tak. Jes. 27:10 Want de vaste stad zal eenzaam, de woonstede zal verstoten en verlaten worden gelijk een woestijn; daar zullen de kalveren weiden, en daar zullen zij nederliggen en zullen haar takken verslinden. |
17 fZijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben 42op de straat. | | f Ps. 109:13. Spr. 10:7. Ps. 109:13 Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht. Spr. 10:7 De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn, maar de naam der goddelozen zal verrotten. |
42 Hebr. op het aangezicht der straat, dat is, onder de mensen in het openbaar en in de gemene vergaderingen zal hij niet voor eerlijk en vroom vermaard worden. |
18 43Men zal hem stoten van het 44licht in de 45duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. | | 43 Hebr. Zij zullen hem verdrijven, dat is, hij zal verdreven worden, of: Men zal hem verdrijven. Zie Job 4 op vers 19. Job 4:19 (kt.) Hoeveel te min op degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij worden verbrijzeld vóór de motten. |
44 Te weten dezes levens, of uit alle waardigheid, voorspoed, rijkdom en welstand. Zie op vers 5. vers 5 (kt.) Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. |
45 Te weten des doods en der hel, gelijk de volgende woorden schijnen mede te brengen. Zie een gelijk voorbeeld in den rijken vrek, Luk. 16:23. Anders kan het woord duisternis hier genomen zijn voor tegenspoed en ellende. Zie Gen. 15 op vers 12. Luk. 16:23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lázarus in zijn schoot. Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
19 gHij zal geen zoon, noch 46neef hebben onder zijn volk, en niemand zal in zijn woningen overig zijn. | | g Jes. 14:22. Jer. 22:30. Jes. 14:22 Want Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de HEERE der heirscharen; en Ik zal van Babel uitroeien den naam en het overblijfsel, en den zoon en den zoonszoon, spreekt de HEERE. Jer. 22:30 Zo zegt de HEERE: Schrijft dezen zelven man kinderloos; een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittende op den troon Davids en heersende meer in Juda. |
46 Of: kindskind. |
20 Over 47zijn dag zullen de 48nakomelingen verbaasd zijn, en 49de ouden 50met schrik bevangen worden. | | 47 Dat is, den dag zijns ondergangs, van God gesteld om Zijn rechtvaardig oordeel tegen hem uit te voeren. Alzo Ez. 21:25. En alzo is door een menselijken dag te verstaan een menselijk oordeel, 1 Kor. 4:3. Vgl. Job 15:32, en de aant. Ez. 21:25 En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël, wiens dag komen zal ten tijde der uiterste ongerechtigheid; 1 Kor. 4:3 Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoordeeld word, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet. Job 15:32 Als zijn dag nog niet is, zal zij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen. |
48 Dat is, die na hem leven zullen. |
49 Of: voorgaande; dat is, die vóór de nakomelingen geweest waren, en leefden niet alleen als hij nog in zijn weelde was, maar ook daarna, als hij een schrikkelijk einde nam. |
50 Het Hebreeuwse woord betekent zulken schrik, waardoor een mens de haren te berge staan. Alzo Ez. 27:35; 32:10. De zin is uitgedrukt Job 4:15. Ez. 27:35 Alle inwoners der eilanden zijn over u ontzet, en hun koningen staan de haren te berge, zij zijn verbaasd van aangezicht. Ez. 32:10 En Ik zal maken dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen, eenieder voor zijn ziel, ten dage uws vals. Job 4:15 Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. |
21 Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden, en dit is 51de plaats desgenen
52die God niet kent. | | 51 Dat is, staat en conditie. Vgl. Job 8, de aant. op vers 18. Job 8:18 (kt.) Maar als God
hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. |
52 Dat is, naar God niet vraagt, om van Zijn wezen, wil en werken een rechte wetenschap te hebben, teneinde dat hij Hem behage en diene. Vgl. Ex. 5:2. Richt. 2:10. Ps. 79:6. 2 Thess. 1:8. Ex. 5:2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou om Israël te laten trekken? Ik ken den HEERE niet en zal ook Israël niet laten trekken. Richt. 2:10 En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had. Ps. 79:6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen; en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen. 2 Thess. 1:8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; |