Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MIJN geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij. |
2 Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering? |
3 Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn, dat in mijn hand geklapt worde? |
4 Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. |
5 Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten. |
6 Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld, zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht. |
7 Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw. |
8 De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken. |
9 En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen. |
10 Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze. |
11 Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten. |
12 Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang
vanwege de duisternis. |
13 Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. |
14 Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader; tot het gewormte: Mijn moeder en mijn zuster. |
15 Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? |
16 Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust tezamen in het stof wezen zal. |