Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job bidt om een borg |
1 MIJN geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij. |
2 Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering? |
3 Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn, dat in mijn hand geklapt worde? |
4 Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. |
5 Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten. |
6 aDoch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld, zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht. a Job 30:9. |
a Job 30:9 Maar nu ben ik hun snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord. |
7 Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw. |
8 De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken. |
9 En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen. |
10 bMaar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze. b Job 6:29. |
b Job 6:29 Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn. |
11 cMijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten. c Job 7:6; 9:25. |
c Job 7:6 Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. Job 9:25 En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. |
12 Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang
vanwege de duisternis. |
13 Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. |
14 Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader; tot het gewormte: Mijn moeder en mijn zuster. |
15 Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? |
16 Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust tezamen din het stof wezen zal. d Job 3:17, 18, 19; 30:23, 24. |
d Job 3:17 Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; Job 3:18 Daar zijn de gebondenen tezamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet. Job 3:19 De kleine en de grote is daar, en de knecht vrij van zijn heer. Job 30:23 Want ik weet dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden. Job 30:24 Maar Hij zal tot den aardhoop de hand niet uitsteken; is er bij henlieden geschrei in Zijn verdrukking? |