Statenvertaling.nl

sample header image

Job 17 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 17

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Job keert weder tot zijn klagen over zijn ellendig leven, vs. 1, en onvriendelijke vrienden, 2. Hij beroept zich van zijn vrienden op God, 3. Hij toont wat met grote ellenden en tegenheden pleegt verenigd te zijn, 6. Vermaant zijn vrienden beter te oordelen en te spreken, 10. Hij hoopt niet op te komen van zijn ziekte, maar te sterven, 11.
 
Job bidt om een borg
1 MIJN 1geest is 2verdorven, 3mijn dagen worden uitgeblust, de graven 4zijn voor mij.
1 Versta hier door het woordje geest de levenskrachten des mensen. Zie 1 Kon. 10 op vers 5. verwijsteksten
2 Dat is, vergaan, verdaan en uitgeteerd. Anders: verzwakt, of: wordt afgetrokken, te weten van het lichaam.
3 Dat is, de dagen mijns levens zijn bijna ten einde gebracht. Hij vergelijkt zijn leven bij een licht dat allengskens uitgaat.
4 Dat is, zij zijn gelijk als bereid voor mij, zodat er niets overig schijnt te wezen dan dat ik sterf; zo gans is mijn leven gesmolten en uitgeteerd. Vgl. Ps. 88:4, 5, 6. verwijsteksten
 
2 Zijn niet 5bespotters bij mij, en 6overnacht niet mijn oog in 7hunlieder verbittering?
5 Versta niet eigenlijk van zijn lijden, maar van zijn woorden. Vgl. Job 21:3. Anders: bespottingen, te weten waarmede ik overhaald word. verwijsteksten
6 Dat is, zijn mijn gedachten niet zo bekommerd met de redenen waarmede zij mij verbitteren, dat ik daarover mijn ogen des nachts openhoud en mijn slaap verlies? Hij geeft reden waarom de krachten zijns levens allengskens verdwenen.
7 Te weten zijner vrienden, die hem bedroefden met hun verkeerd oordeel en bittere aanspraken.
 
3 8Zet toch bij, 9stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn, dat 10in mijn hand geklapt worde?
8 Te weten borgtocht of pand. Job keert zich tot God, wensende dat hij over het geschil dat hij met zijn vrienden had, met God zou mogen pleiten, om zijn recht alzo voor Hem te verdedigen. Vgl. Job 16:21. verwijsteksten
9 Te weten die van Uwentwege beloven zal, dat Gij in het recht met mij zult treden, en vasthouden aan hetgeen dat billijk zal bevonden worden.
10 Te weten van den borg, tot verzekering van hetgeen hij voor U beloven zal. Dit was een manier van doen, gebruikelijk onder degenen die in hun samenhandelingen elkander ter trouw wat beloven wilden. Zie Spr. 6:1; 11:15; 17:18; 22:26. verwijsteksten
 
4 Want 11hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet 12verhogen.
11 Anders: het verstand hebt Gij voor hun hart verborgen. Hij spreekt van zijn vrienden, die hem onverstandiglijk troostten. Het hart van het verstand te versteken of te verbergen, is zoveel als te maken dat het hart des mensen de ware wijsheid niet begrijpt.
12 Te weten om hen in dit geschil de overhand over mij te laten hebben, en nog veelmin om mijn rechters te wezen, maar zult hen veelmeer wederstaan en straffen.
 
5 13Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner 14kinderen ogen zullen versmachten.
13 Job schijnt hiermede te voorkomen dat zijn vrienden hem hadden mogen tegenwerpen, aldus: Het schijnt dat gij ons versmaadt, omdat wij u bestraffen; wilt gij dan dat wij u pluimstrijken? Job antwoordt dat hij dat niet wil, omdat God een vijand is der naar den mond praters; of hij dreigt hier zijn vrienden, omdat zij het recht Gods voorspraken meer door aanzien van Gods Persoon, dan door een verstandig begrip van het recht der zaak, Job 13:7, ja, ook omdat zij hem schenen te vleien, als zij hem wilden vertroosten met tijdelijken zegen, zo hij zich kwam te bekeren. Zie Job 5:20, 21, enz.; 8:5, enz.; 11:15, 16, enz. verwijsteksten
14 Dat is, niet alleen hij, maar ook zijn nakomelingen zullen door een rechtvaardig oordeel van God verlaten en gestraft worden.
 
6 aDoch 15Hij heeft mij 16tot een spreekwoord der volken gesteld, zodat ik een 17trommelslag ben voor ieders aangezicht.
a Job 30:9. verwijsteksten
15 Namelijk God.
16 Dat is, een straatmare, die van mij overal loopt, uit oorzaak van het verdriet en den smaad waarin ik lig.
17 Dat is, een algemeen tijdverdrijf en stof van schimp en spotterij.
 
7 Daarom is 18mijn oog 19door verdriet verdonkerd, en al mijn 20ledematen zijn gelijk een schaduw.
18 Hij wil zeggen, dat de krachten zijner zinnen met de sterkte zijns lichaams en de gedaante zijns aangezichts vergaan en verstorven waren. Vgl. Ps. 6:8. verwijsteksten
19 Dat is, door de heftige beroering en ontstelling mijns gemoeds.
20 Anders: gedichtselen.
 
8 De oprechten zullen 21hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den 22huichelaar 23opmaken.
21 Te weten omdat ik vroom zijnde, nochtans zo vreselijk gestraft word van God en snodelijk bespot van de mensen.
22 Zie Job 8 op vers 13. verwijsteksten
23 Te weten om den huichelaar in zijn kwaad gevoelen te wederstaan. Want hoewel de vromen zich ontstellen over den welstand der goddelozen en den tegenspoed der godvrezenden, nochtans laten zij niet na de huichelaars te wederspreken die daaruit valse besluiten maken om Gods voorzienigheid te loochenen en de godzaligheid te verachten.
 
9 En de rechtvaardige 24zal zijn weg vasthouden, en 25die rein van handen is, 26zal in sterkte toenemen.
24 Dat is, van zijn vroomheid niet afwijken om den tegenspoed die hem of anderen vromen wedervaart. Aldus toont Job, dat hij met zijn redenen de vreze Gods niet verminderde of wegnam, gelijk hem Elifaz verweten had, Job 15:4. verwijsteksten
25 Dat is, die met de uiterlijke daad tegen de wet Gods niet misdoet. Zie Gen. 20 op vers 5. Hij maakt gewag van de uitwendige reinheid, als een bewijs en teken zijnde van de inwendige, waarvan zij niet mag afgescheiden wezen. verwijsteksten
26 Hebr. zal sterkte toedoen, dat is, in kracht of sterkte toenemen, groeiende meer en meer in het geloof, in de hoop, en hierdoor gewapend zijnde tegen allerlei kruis, verdriet en verachting der mensen.
 
10 bMaar toch 27gij allen, keert weder, en 28komt nu; want ik vind onder u geen wijze.
b Job 6:29. verwijsteksten
27 Hebr. zijlieden allen. Alzo 1 Kon. 22:28. Micha 1:2, enz. Het is een verandering der personen. Hij spreekt zijn vrienden toe, dewelke hij vermaant dat zij zich bekeren zouden van hun verkeerd gevoelen en kwaadspreken. verwijsteksten
28 Te weten om naar mijn woorden te luisteren, die u ware en vaste lering zullen voorhouden.
 
11 cMijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn 29mijn gedachten, 30de bezittingen mijns harten.
c Job 7:6; 9:25. verwijsteksten
29 Te weten, die ik had van uit dit lijden weder te mogen opkomen en in mijn vorigen staat hersteld te worden.
30 Dat is, welke gedachten mijn hart bezat als iemand zijn erve, waarin hij zich vermaakt.
 
12 Den nacht verstellen 31zij in den dag; 32het licht 33is nabij den ondergang 34vanwege de duisternis.
31 Versta zijn vrienden, dewelke maakten dat hij des nachts niet kon rusten door het overleggen van hun redenen. Of versta zijn voorgemelde gedachten, van dewelke in het voorgaande vers gesproken is. Vgl. Job 7:3, 4. verwijsteksten
32 Versta het licht des daags, veroorzaakt door den opgang der zon. Alzo Job 24:14. Hierom wordt Job 25:3 en 31:26 het woord licht voor de zon genomen. Zie daar de aantt. verwijsteksten
33 Dat is, kort en haast vergaande.
34 Dat is, uit oorzaak der ellende die mij overkomen is. Zie Gen. 15 op vers 12. De zin is, dat de dag metterhaast hem verdween, zonder vermaak of gemak daarin te hebben, en dat door het grote lijden, hetwelk hem van alle kanten benauwde. verwijsteksten
 
13 35Zo ik wacht, 36het graf zal mijn huis wezen; 37in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.
35 Te weten op de verandering, waardoor ik voor dezen mijn ellendigen stand een zeer gelukzaligen hier beneden krijgen zou; gelijk gijlieden mij wijsmaken wilt. Hij ziet op hetgeen dat zij hem beloofd hadden van den uiterlijken welstand, dien hij in dit leven genieten zou. Zie Job 8:5; 11:15, 16, 17. verwijsteksten
36 Alsof hij zeide: Hoe zou ik hier op aarde nog hopen gelukkig te zullen wezen; ik verwacht toch hier anders niet dan den dood, en vervolgens het graf voor mijn woning, enz. Vgl. vers 1. verwijsteksten
37 Dat is, in het graf; hetwelk ook een land der duisternis genaamd wordt, Job 10:21. verwijsteksten
 
14 38Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader; tot het gewormte: Mijn moeder en mijn zuster.
38 Dat is, ik zal in het graf en bij het gewormte spoedig wonen; gelijk de kinderen bij hun vader en moeder en andere maagschap plegen te wonen.
 
15 39Waar zou dan nu mijn 40verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?
39 Alsof hij zeide: Nergens. Alzo in het volgende: wie zal mijn verwachting aanschouwen? Niemand; het zijn vergeefse woorden, waarmede gij mij ophoudt.
40 Dat is, de gelukzaligheid, die ik hier, naar ulieder zeggen, zou te verwachten hebben.
 
16 41Zij zullen ondervaren met de 42handbomen des grafs, 43als er rust 44tezamen din het stof wezen zal.
41 Te weten de verwachting en het aanschouwen derzelve; of hij gebruikt het meervoud om daaronder te begrijpen allerlei hoop en verwachting, die dit tegenwoordige leven aangaat.
42 Dat is, met de baar, waarmede het dode lichaam ter aarde gedragen wordt. Anders: in het graf. Anders: tot de grendels des grafs, dat is, in de macht en het geweld des grafs.
43 Of: aangezien mijn rust tezamen in het stof wezen zal, te weten spoedig of haastelijk; dat is, aangezien ik spoedig in het graf zal varen, en ik geen rust dan daar hebben zal.
44 Te weten met andere overleden mensen.
d Job 3:17, 18, 19; 30:23, 24. verwijsteksten

Einde Job 17