Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Elifaz beschuldigt Job van ijdelheid, vs. 1, enz. Van goddeloosheid, 4. Van vermetelheid in zijn redenen, 7. Tegen zijn vrienden, 9. Ja, tegen God Zelven, 11. Omdat hij zijn eigen gerechtigheid voorspreken wilde, 14. Hij bewijst tegen Job uit de ervaring en de getuigenissen der wijze voorvaderen, 17. Dat God de goddelozen straft, 20. Om hun boosheden, 25. In dewelke zij vergaan, 29. |
Elifaz beticht Job van goddeloosheid |
1 TOEN antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: | | |
2 Zal een 1wijs man 2winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn 3buik vullen met 4oostenwind? | | 1 Te weten, waarvoor gij uzelven uitgeeft. |
2 Hebr. wetenschap des winds, dat is, die niet vast noch zeker is, maar vergaande en verwaaiende. Vgl. Job 7:7, en de aant. Job 7:7 Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |
3 Dat is, zijn binnenste of verborgenste, te weten zijn zin, hart en gemoed; alzo vers 35; Job 20:20; 32:19. Spr. 20:27; 22:18. Gelijk in den buik de darmen met ander ingewand besloten en verborgen zijn, alzo zijn in de ziel de gedachten, de wil en bewegingen. vers 35 Zij ontvangen moeite en baren ijdelheid, en hun buik richt bedrog aan. Job 20:20 Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden. Job 32:19 Zie, mijn buik is als de wijn die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten. Spr. 20:27 De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks. Spr. 22:18 Want het is lieflijk als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen tezamen op uw lippen gepast worden. |
4 Dat is, met woorden en redenen, die niet alleen ijdel en licht zijn, als de wind, maar ook schadelijk, als in dat land de oostenwind. Zie Gen. 41:6. Ex. 10:13, en de aantt. Gen. 41:6 En zie, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit. Ex. 10:13 Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, dien gehelen dag en dien gansen nacht; het geschiedde des morgens, dat de oostenwind de sprinkhanen opbracht. |
3 Bestraffende door woorden die niet baten, en door redenen met dewelke hij geen profijt doet? | | |
4 Ja, gij vernietigt 5de vreze, en 6neemt 7het gebed voor het aangezicht Gods weg. | | 5 Te weten Godes, door die door uw redenen uit de harten der mensen te verdrijven, en in dezelve te verzwakken de genegenheid om Hem in den nood aan te roepen. Hij schijnt te zien op hetgeen dat Job gezegd had Job 9:22. Job 9:22 Dat is één ding; daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij. |
6 Of: vermindert, verhindert. |
7 Of: aanspraak. Versta een aanspraak of gebed, hetwelk met een nederig gemoed in den nood tot God uitgesproken wordt, om voor Hem zijn klachten uit te storten en van Hem hulp te verzoeken. |
5 Want uw 8mond 9leert 10uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren. | | 8 Het woordje mond, gelijk ook tong in dit vers, en lippen in het volgende, betekenen de gezegden, woorden en redenen, die door mond, tong en lippen uitgesproken worden. Alzo Job 16:5. Ps. 5:10. Spr. 2:6; 14:3; 15:2; 18:7; 21:6, enz. Job 16:5 Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner lippen zou zich inhouden. Ps. 5:10 Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. Spr. 2:6 Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. Spr. 14:3 In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds, maar de lippen der wijzen bewaren hen. Spr. 15:2 De tong der wijzen maakt de wetenschap goed, maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit. Spr. 18:7 De mond des zots is hemzelven een verstoring, en zijn lippen een strik zijner ziel. Spr. 21:6 Te arbeiden om schatten met een valse tong, is een voortgedreven ijdelheid dergenen die den dood zoeken. |
9 Dat is, geeft getuigenis van de verkeerdheid uws harten, door dewelke gij deze vreemde redenen drijft. Anders: uw ongerechtigheid leert uw mond; dat is, de boosheid uws harten doet u zulke redenen spreken. |
10 Te weten, waardoor gij in het spreken aangenomen hebt de manier van doen der snode schalken, die met een schijn, zowel van woorden als van redenen, een zaak weten te bewimpelen, verduisteren en om te keren. |
6 Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u. | | |
7 Zijt gij 11de eerste een mens geboren? Of zijt gij vóór 12de heuvelen 13voortgebracht? | | 11 Dat is, de oudste van alle mensen, zodat gij meer weten zoudt dan iemand, en dat eenieder voor u zou moeten wijken, als voor den oudste, den wijste en aanzienlijkste. |
12 Dat is, van eeuwigheid geweest, of eer de wereld geschapen was. Vgl. Ps. 90:2. Spr. 8:25. Ps. 90:2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. Spr. 8:25 Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren. |
13 Het Hebreeuwse woord is gebruikt van de gewone geboorte des mensen, Ps. 51:7, en van de wonderbare geboorte des Eniggeborenen van den Vader, Die de Wijsheid Gods is, Spr. 8:24, 25. Ps. 51:7 Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Spr. 8:24 Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; Spr. 8:25 Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren. |
8 aHebt gij den verborgen raad Gods 14gehoord, en hebt gij de wijsheid 15naar u getrokken? | | a Rom. 11:34. Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? |
14 Te weten, dat gij alle hemelse en Goddelijke verborgenheden zoudt weten, meer dan een ander. Den raad Gods horen, heet Jeremia in den raad Gods staan, Jer. 23:22. Jer. 23:22 Maar zo zij in Mijn raad hadden gestaan, zo zouden zij Mijn volk Mijn woorden hebben doen horen, en zouden hen afgekeerd hebben van hun bozen weg en van de boosheid hunner handelingen. |
15 Te weten alzo, dat gij haar alleen bij u zoudt hebben, en niemand anders. |
9 Wat weet gij, dat wij niet weten? Wat verstaat gij, dat bij ons niet is? | | |
10 bOnder ons is ook een grijze, ja, een stokoude, 16meerder van dagen dan uw vader. | | b Job 32:7. Job 32:7 Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven. |
16 Dat is, bedaagder, of ouder van jaren. Hij ziet op hetgeen dat Job gezegd heeft Job 12:12. Job 12:12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand. |
11 Zijn de 17vertroostingen Gods u te 18klein? En 19schuilt er enige zaak bij u? | | 17 Te weten die wij u voorgehouden hebben; maar die Job verachtte, Job 16:2. Job 16:2 Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke vertroosters. |
18 Dat is, te slecht en te onwaardig om aan uw persoon voorgesteld te worden. |
19 Dat is, is er enige meerdere wetenschap bij u, die wij niet vatten; of voordeel, om de vermaningen der ouderen te mogen verwerpen? Of ook enige snoodheid, achter dewelke wij niet kunnen geraken, waardoor gij onze redenen zo onwaardiglijk veracht? Of: is er iets dat dezelve, te weten vertroostingen, bij u bedekt? |
12 Waarom 20rukt uw hart u weg? En 21waarom wenken uw ogen, | | 20 Te weten om God zo te tergen, uzelven te rechtvaardigen en ons te versmaden. |
21 Tot teken van hoogmoed. Anders: waarop mikken uw ogen? Dat is, waarheen zien zij? Wat zoeken zij? Wat hebt gij voor, dat gij met een zo verwaanden opzet en opzicht ons bejegent en schijnt onze redenen gans te verachten? |
13 Dat gij 22uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw mond laat uitgaan? | | 22 Dat is, uw gemoed door onverduldigheid ontstelt, en door gramschap met kwade redenen laat uitvaren tegen God. Anders: Dat uw geest murmureert tegen God, en zulke redenen uit uw mond voortbrengt. |
14 cWat 23is de mens, dat hij zuiver zou zijn? En die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn? | | c 1 Kon. 8:46. 2 Kron. 6:36. Job 14:4. Ps. 14:3. Spr. 20:9. Pred. 7:20. 1 Joh. 1:8, 10. 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; 2 Kron. 6:36 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt) en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in een land, dat ver of nabij is; Job 14:4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één. Ps. 14:3 Zij zijn allen afgeweken, tezamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand die goed doet, ook niet één. Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Pred. 7:20 Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt. 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. 1 Joh. 1:10 Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons. |
23 De zin is, dat hij gans niets is, en geen stof heeft om zich voor zuiver en rechtvaardig uit te geven. De vraag loochent sterkelijk. Zie Gen. 18 op vers 17. |
15 dZie, op Zijn 24heiligen 25zou Hij niet vertrouwen, en e26de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. | | d Job 4:18. Job 4:18 Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen, hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft; |
24 Dat is, de goede engelen, die Job 1:6 worden genaamd Gods zonen. Insgelijks Job 4:18 Zijn knechten, en 1 Tim. 5:21 de uitverkoren engelen. Zij worden heiligen genaamd, omdat zij volkomenlijk Gods wil doen, Ps. 103:20. Matth. 6:10, en dienvolgens Hem volkomenlijk liefhebben. Job 1:6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. Job 4:18 Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen, hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft; 1 Tim. 5:21 Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid. Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Matth. 6:10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. |
25 Zie Job 4 op vers 18. Job 4:18 (kt.) Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen, hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft; |
e Job 4:18; 25:5. Job 4:18 Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen, hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft; Job 25:5 Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen. |
26 Dat is, de voorgemelde goede engelen, welker woonstede in de hemelen is; waarom zij ook engelen der hemelen genaamd worden, Matth. 24:36, en worden gezegd aldaar het aangezicht des hemelsen Vaders te aanschouwen, Matth. 18:10. Matth. 24:36 Doch van dien dag en ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen. Matth. 18:10 Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is. |
16 Hoeveel te meer is 27een man gruwelijk en stinkende, die 28het onrecht indrinkt als water! | | 27 Of: een mens. Zie Job 12 op vers 10. Maar het schijnt dat Elifaz hier liever het woordje man gebruikt heeft, om Job daarmede een neep te geven. Job 12:10 (kt.) In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen. |
28 Dat is, met zulken lust en overmatigheid de boosheid doende, gelijk de mensen en beesten dorstig zijnde, zeer begerig zijn om te drinken. Vgl. Job 34:7. Spr. 26:6. Job 34:7 Wat man is er gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water, Spr. 26:6 Hij snijdt zich de voeten af en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot. |
17 Ik zal u 29wijzen, hoor mij aan; 30en hetgeen ik gezien heb, dat zal ik vertellen; | | 29 Te weten, dat het waar is hetgeen ik gezegd heb, dat de goddelozen alleen van God uitgeroeid worden. Zie Job 4:7, 8. Job 4:7 Gedenk toch, wie is de onschuldige die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd? Job 4:8 Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve. |
30 Anders: want ik heb het gezien, daarom zal ik het vertellen. |
18 Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor 31hun vaderen niet verborgen heeft; | | 31 Versta de vaderen der wijzen. De zin is, dat de wijzen zulks van hand tot hand ontvangen, en van hun voorouders gehoord hadden. |
19 Denwelken alleen het land 32gegeven was, en 33door welker midden niemand vreemds doorging. | | 32 Te weten van de volken des lands, om dat te regeren door hun wijsheid en groot aanzien, want denzulken werd in die vorige tijden de regering der landen toevertrouwd en overgegeven. |
33 Dat is, door welker land geen vreemde volken vijandelijk passeerden. De zin is, dat de wijzen zo wel geregeerd hebben, dat hun landen door geen buitenvolken zijn beroerd geweest. Of: geen vreemde, dat is, die enige andere of vreemde leer in hun land brachten dan de wijze oudvaders leerden. |
20 34Te alle dagen 35doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en 36weinige jaren in getal zijn voor den tiran 37weggelegd. | | 34 Dat is, den gansen tijd zijns levens. Hier begint Elifaz te verhalen hetgeen de oude en wijze mannen voor een lering nagelaten hadden, zeer overeenkomende met hetgeen dat hij voorgedragen heeft Job 5:3, enz. Job 5:3 Ik heb gezien een dwaas wortelende, doch terstond vervloekte ik zijn woning. |
35 De zin is, hoewel de bozen uiterlijk welvaren in deze wereld, dat zij nochtans ongelukkig zijn vanwege de inwendige onrust van hun gemoed. |
36 Hebr. een getal der jaren; in plaats van jaren des getals. Dat is, weinige, die licht kunnen geteld worden; als Gen. 34:30, zie de aant. De boze heeft tweeërlei plaag: de ene, dat hij in zijn tijdelijk geluk nimmermeer gerust is; de andere, dat zijn voorspoed niet lang duurt. Anderen zetten het laatste van dit vers over aldus: en het getal der jaren, te weten zijns levens, is voor den tiran verborgen. Gen. 34:30 Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaänieten en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volk in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis. |
37 Te weten in Gods eeuwigen raad, die voor de mensen verborgen is. |
21 Het geluid 38der verschrikkingen is in zijn oren; fin 39den vrede zelven komt de verwoester hem over. | | 38 Te weten, die hem zijn consciëntie zal aanjagen, hem voorstellende zijn boosheden en dreigende met Gods rechtvaardig oordeel. Vgl. Lev. 26:36. Deut. 28:65. Lev. 26:36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt. Deut. 28:65 Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen en mattigheid der ziel. |
f 1 Thess. 5:3. 1 Thess. 5:3 Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede en zonder gevaar, dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw, en zij zullen het geenszins ontvlieden. |
39 Dat is, in het midden van zijn welstand en rust. Zie van het woord vrede Gen. 37 op vers 14. Gen. 37:14 (kt.) En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
22 Hij gelooft niet uit de 40duisternis weder te keren, 41maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. | | 40 Dat is, lijden en tegenspoed. Zie Gen. 15 op vers 12. Alzo in het volgende en vers 30. Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. vers 30 Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds. |
41 Dat is, hij gelooft, dat hem lagen gelegd worden om hem een geweldigen dood aan te doen. |
23 42Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet 43gdat bij zijn hand gereed is 44de dag der duisternis. | | 42 Dat is, hij is in gedurige onrust en woeling om den kost en de verzorging des lichaams; intussen overtuigt hem ook zijn gemoed dat zijn verderf nabij is. |
43 Dat is, dat hem voorhanden is en staat te verwachten. |
g Job 18:12. Ps. 109:10. Job 18:12 Zijn macht zal hongerig wezen, en het verderf is bereid aan zijn zijde. Ps. 109:10 En dat zijn kinderen hier en daar omzwerven en bedelen, en de nooddruft uit hun verwoeste plaatsen zoeken. |
44 Dat is, de tijd des lijdens. Vgl. Job 30:16, en de aant. daarop. Job 30:16 Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan. |
24 Angst en benauwdheid verschrikken hem; zij 45overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten 46strijde. | | 45 Te weten de benauwdheid. |
46 Men houdt dat het Hebreeuwse woord chidor, hetwelk nergens meer dan hier gevonden wordt, zeer hetzelfde is als caddur, betekenende een bal, Jes. 22:18, en dat chidor anders niet zou betekenen dan een heir, zo in orde gesteld dat het in rondigheid den vorm van een bal of ei had, gelijk zij dan in die tijden hun heiren plachten te ordineren. Jes. 22:18 Hij zal u gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd van ruimte; aldaar zult gij sterven en aldaar zullen uw heerlijke wagens zijn, o gij schandvlek van het huis uws heren. |
25 Want 47hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den 48Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan. | | 47 Dat is, door een trotse opzet en moedwillig bedrijf stelt hij zich met al zijn macht tegen God, Hem tergende door allerlei gruwelen, en de mensen, doch voornamelijk de vromen, door velerlei overlast verdrukkende, zonder God enigszins te ontzien; Wiens oordelen hij meent door louter geweld van zich te zullen afkeren. Vgl. Lev. 26:21. Num. 15:30, en de aantt. Lev. 26:21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen. Num. 15:30 Maar de ziel die iets zal gedaan hebben met opgeheven hand, hetzij van inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; |
48 Zie van dezen Naam Gods Gen. 17 op vers 1. Gen. 17:1 (kt.) ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. |
26 Hij loopt tegen 49Hem aan met 50den hals, met 51zijn dikke, hoogverheven schilden; | | 49 Namelijk God. |
50 Te weten opgeheven en uitgestrekt, gelijk de stouten, verwaanden en hoogmoedigen plegen te doen. |
51 Dat is, met zijn wapenen en geweld en al zijn uiterlijke middelen. Hebr. met de dikte en hoogten of ruggen zijner schilden. |
27 Omdat hij 52zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpels gemaakt om 53de weekdarmen; | | 52 Dat is, zijn lichaam door lekkernij, gulzigheid en allerlei overdaad opgemest heeft, niet anders dan den buik bezorgende. Vgl. Ps. 17:10; 73:7. Ps. 17:10 Met hun vet besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardiglijk. Ps. 73:7 Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. |
53 Het Hebreeuwse woord betekent de darmen die bij de Latijnen ilia genaamd worden, en van ons overgezet worden met weekdarmen, Lev. 3:4. Zie aldaar de aant. Lev. 3:4 Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. |
28 En heeft bewoond verdelgde 54steden, en huizen die men niet bewoonde, die gereed waren tot steenhopen te worden. | | 54 Te weten die door zijn macht weder oprichtende en herbouwende, om zich een naam te maken en zijn geweld tentoon te stellen. Zie Job 3:14. Job 3:14 Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden; |
29 Hij zal niet 55rijk worden en zijn vermogen zal niet bestaan; en 56hun volmaaktheid zal zich niet uitbreiden op de aarde. | | 55 Te weten voor een langen tijd; want zijn goederen zullen hem niet beklijven, gelijk de volgende woorden verklaren. |
56 Dat is, der bozen heerlijkheid, rijkdom en verheven staat, waardoor zij schenen volmaakt te wezen. |
30 Hij zal van de 57duisternis niet ontwijken, de 58vlam zal zijn scheut verdrogen; hhij zal 59wijken door 60het geblaas Zijns monds. | | 57 Te weten der ellenden en rampspoeden, als hij eenmaal in deze zal gekomen zijn. Zie op vers 22. vers 22 (kt.) Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. |
58 Te weten der tegenheden en plagen. Alzo Jes. 29:6; 43:2. Jer. 48:45. Klgld. 2:3. Jes. 29:6 Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden met donder en met aardbeving en groot geluid; met wervelwind en onweder en de vlam eens verterenden vuurs. Jes. 43:2 Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Jer. 48:45 Die voor des vijands macht vluchtten, bleven staan in de schaduw van Hesbon; maar een vuur is uitgegaan van Hesbon, en een vlam van tussen Sihon, en heeft de hoeken van Moab en den schedel der kinderen van het gedruis verteerd. Klgld. 2:3 Gimel. Hij heeft in ontsteking des toorns den gehelen hoorn Israëls afgehouwen; Hij heeft Zijn rechterhand achterwaarts getrokken toen de vijand kwam; en Hij is tegen Jakob ontstoken als een vlammend vuur, dat rondom verteert. |
h Job 4:9. Job 4:9 Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan. |
59 Dat is, vergaan en tenietworden. Of: hij zal moeten afhouden van Hem, tegen Denwelken hij zich gesteld had. Zie vers 25. vers 25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan. |
60 Dat is, door Gods toorn. Zie Job 4:9, en de aant. Job 4:9 Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan. |
31 Hij betrouwe niet op 61ijdelheid, waardoor hij verleid wordt; want 62ijdelheid zal zijn 63vergelding wezen. | | 61 Dat is, op alle dingen die lichtelijk vergaan, als eer, staat, rijkdom, sterkten, steden, mensen, enz. Alzo is het woord ijdelheid genomen Ps. 62:10; 119:37; 144:4. Spr. 31:30. Rom. 8:20. Ps. 62:10 Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid. Ps. 119:37 Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen. Ps. 144:4 De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw. Spr. 31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid, maar een vrouw die den HEERE vreest, die zal geprezen worden. Rom. 8:20 Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil die het der ijdelheid onderworpen heeft; |
62 Dat is, verdriet, ondergang, verderf en nietigheid; want dit zal de beloning wezen van al de voorgaande ijdelheid, bestaande in eer, rijkdom, geweld, enz., dat zij hem niet zal kunnen verlossen uit de hand Gods, ja, ten verderve dienen zal. Zie van deze betekenis van het woord ijdelheid Job 7:3. Job 7:3 Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid. |
63 Hebr. verandering, verwisseling. |
32 iAls 64zijn dag nog niet is, 65zal zij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen. | | i Job 22:16. Ps. 55:24. Job 22:16 Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort; Ps. 55:24 Maar Gij, o God, zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik daarentegen zal op U vertrouwen. |
64 Te weten den dag zijns doods, als 1 Sam. 26:10. Ps. 37:13, tot denwelken hij natuurlijkerwijze had kunnen geraken. De zin is, dat de goddeloze als hij in het beste zijns levens is en in goeden welstand naar het lichaam, haastelijk en door enig onverwacht ongeluk zal vergaan of uitgeroeid worden. Vgl. Job 18:20, en de aant. 1 Sam. 26:10 Verder zeide David: Zo
waarachtig als de HEERE leeft; maar de HEERE zal hem slaan, of zijn dag zal komen, dat hij zal sterven, of hij zal in een strijd trekken, dat hij omkome. Ps. 37:13 De Heere belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt. Job 18:20 Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen worden. |
65 Te weten de voorverhaalde vergelding. |
33 66Men zal zijn onrijpe druiven afrukken als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen als van een olijfboom. | | 66 Anders: God zal zijn ontijdige druiven afrukken. Deze gelijkenissen leren dat de verwachting der goddelozen, waarmede zij zich en anderen bedriegen, gans tenietworden zal. Zie Job 8:13. Job 8:13 Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; |
34 Want de vergadering der 67huichelaars wordt eenzaam, en 68het vuur verteert de 69tenten der geschenken. | | 67 Zie Job 8 op vers 13. Job 8:13 (kt.) Alzo zijn de paden van allen die God vergeten, en de verwachting des huichelaars zal vergaan; |
68 Te weten der tegenheden, ellenden en plagen. Alzo wordt het woordje vuur gebruikt Ps. 66:12. Jes. 9:18; 26:11. Ez. 30:8, enz., gelijk het woordje vlam, vers 30. Ps. 66:12 Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. Jes. 9:18 Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen zal het land verduisterd worden, en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs; de een zal den ander niet verschonen. Jes. 26:11 HEERE, is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar
zij zullen het zien en beschaamd worden, vanwege den ijver over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren. Ez. 30:8 En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden. vers 30 Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds. |
69 Dat is, waarin geschenken ontvangen zijn, en die door middel van onbehoorlijke geschenken opgebouwd zijn en onderhouden worden. |
35 k70Zij ontvangen moeite en baren 71ijdelheid, en hun 72buik richt bedrog aan. | | k Ps. 7:15. Jes. 59:4. Hos. 10:13. Ps. 7:15 Zie, hij is in arbeid van ongerechtigheid en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren. Jes. 59:4 Er is niemand die voor de gerechtigheid roept, en niemand die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid en spreken leugen; met moeite zijn zij zwanger en zij baren ongerechtigheid. Hos. 10:13 Gij hebt goddeloosheid geploegd, verkeerdheid gemaaid en de vrucht der leugen gegeten; want gij hebt vertrouwd op uw weg, op de veelheid uwer helden. |
70 Vgl. Job 4:8. Job 4:8 Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve. |
71 Of: ongerechtigheid, ondeugd, onrecht. |
72 Dat is, hun hart. Zie op vers 2. vers 2 (kt.) Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? |