Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 DE mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust. |
2 Hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw en bestaat niet. |
3 Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. |
4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één. |
5 Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is; en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal; |
6 Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe. |
7 Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden. |
8 Indien zijn wortel in de aarde veroudert, en zijn stam in het stof versterft; |
9 Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een tak maken, gelijk een plant. |
10 Maar een man sterft als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest; waar is hij dan? |
11 De wateren verlopen uit een meer, en een rivier droogt uit en verdort; |
12 Alzo ligt de mens neder en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. |
13 Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet en mijner gedachtig waart! |
14 Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou, |
15 Dat Gij zoudt roepen en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn. |
16 Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonde wil. |
17 Mijn overtreding is in een bundelken verzegeld, en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen. |
18 En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt versteld uit haar plaats. |
19 De wateren vermalen de stenen, het stof der aarde overstelpt het gewas dat vanzelf daaruit voortkomt; alzo verderft Gij de verwachting des mensen. |
20 Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat heen; veranderende zijn gelaat, zo zendt Gij hem weg. |
21 Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let niet op hen. |
22 Maar zijn vlees nog aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel in hem zijnde, heeft rouw. |