Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job wendt zich tot God |
1 ZIE, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan. |
2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u. |
3 Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. |
4 Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt anietige medicijnmeesters. a Job 16:2. |
a Job 16:2 Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke vertroosters. |
5 bOch, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. b Spr. 17:28. |
b Spr. 17:28 Een dwaas zelfs die zwijgt, zal wijs geacht worden, en die zijn lippen toesluit, verstandig. |
6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen. |
7 cZult gij voor God onrecht spreken? En zult gij voor Hem bedriegerij spreken? c Job 17:5; 32:21; 36:4. |
c Job 17:5 Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten. Job 32:21 Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike! Job 36:4 Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een die oprecht is van gevoelen, is bij u. |
8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten? |
9 Zal het goed zijn als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? |
10 Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgen het aangezicht aanneemt. |
11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? |
12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem. |
13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij wat het zij. |
14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? |
15 Zie, zo Hij mij doodde, dzou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. d Ps. 23:4. Spr. 14:32. |
d Ps. 23:4 Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Spr. 14:32 De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad, maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood. |
16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn, maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. |
17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. |
18 Zie nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. |
19 Wie is hij die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. |
20 Alleenlijk, doe etwee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen: e Job 9:34; 33:7. |
e Job 9:34 Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; Job 33:7 Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn. |
21 Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. |
22 Roep dan en ik zal antwoorden; of ik zal spreken en geef mij antwoord. |
23 Hoevele misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonde mij bekend. |
24 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij fvoor Uw vijand? f Job 16:9; 19:11; 33:10. Klgld. 2:5. |
f Job 16:9 Zijn toorn verscheurt en Hij haat mij, Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn Wederpartijder scherpt Zijn ogen tegen mij. Job 19:11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. Job 33:10 Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor Zijn vijand; Klgld. 2:5 He. De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israël verslonden, Hij heeft al haar paleizen
verslonden, Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochter van Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd. |
25 Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen? En zult Gij een drogen stoppel vervolgen? |
26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen, en Gij doet mij erven de misdaden gmijner jonkheid. g Ps. 25:7. |
g Ps. 25:7 Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen, gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE. |
27 Gij hlegt ook mijn voeten in den stok en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten. h Job 33:11. |
h Job 33:11 Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar. |
28 En hij veroudert als een verrotting, als een kleed dat de mot opeet. |