Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Job berispt zijn vrienden |
1 MAAR Job antwoordde en zeide: |
2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven. |
3 Ik heb ook een hart, evenals gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen? |
4 aIk ben het die zijn vriend een spot is, maar
roepende tot God, Die hem verhoort; bde rechtvaardige en oprechte is een spot. a Job 16:10; 17:2; 21:3; 30:1. b Spr. 14:2. |
a Job 16:10 Zij gapen met hun mond tegen mij, zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich tezamen aan mij. Job 17:2 Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn oog in hunlieder verbittering? Job 21:3 Verdraagt mij en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan. Job 30:1 MAAR nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben om bij de honden mijner kudde te stellen. b Spr. 14:2 Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem. |
5 Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen. |
6 De tenten der verwoesters chebben rust, en die God tergen, hebben verzekerdheden, om hetgeen dat God met Zijn hand toebrengt. c Job 21:7. Ps. 73:11, 12. Jer. 12:1. Hab. 1:3, 4. |
c Job 21:7 Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen? Ps. 73:11 Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? Ps. 73:12 Zie, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het vermogen. Jer. 12:1 GIJ zoudt rechtvaardig zijn, o HEERE, wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken: Waarom is der goddelozen weg voorspoedig, waarom hebben zij rust, allen die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven? Hab. 1:3 Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien en aanschouwt de kwelling? Want verwoesting en geweld is tegen mij over, en er is twist en men neemt gekijf op. Hab. 1:4 Daarom wordt de wet onderlaten, en het recht komt nimmermeer voort; want de goddeloze omringt den rechtvaardige; daarom komt het recht verdraaid voort. |
7 En waarlijk, vraag toch den beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. |
8 Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. |
9 Wie weet niet uit al deze, dat de hand des HEEREN dit doet? |
10 In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen. |
11 dZal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? d Job 6:30; 34:3. |
d Job 6:30 Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven? Job 34:3 Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt. |
12 In de stokouden is de wijsheid, en in de langheid der dagen het verstand. |
13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand. |
14 Zie, Hij breekt af en het zal niet herbouwd worden; eHij besluit iemand en er zal niet opengedaan worden. e Job 9:12; 11:10. Openb. 3:7. |
e Job 9:12 Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? Job 11:10 Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? Openb. 3:7 En schrijf aan den engel der gemeente die in Filadélfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent en niemand sluit, en Hij sluit en niemand opent: |
15 Zie, Hij houdt de wateren op en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit en zij keren de aarde om. |
16 Bij Hem is kracht en wijsheid; Zijne is de dwalende en die doet dwalen. |
17 fHij voert de raadsheren beroofd weg, gen de rechters maakt Hij uitzinnig. f 2 Sam. 15:31; 17:14, 23. Jes. 19:12; 29:14. 1 Kor. 1:19. g 2 Sam. 15:31. |
f 2 Sam. 15:31 Toen gaf men David te kennen, zeggende: Achitófel is onder degenen die zich met Absalom hebben verbonden. Dies zeide David: O HEERE, maak toch Achitófels raad tot zotheid. 2 Sam. 17:14 Toen zeide Absalom en alle man van Israël: De raad van Husai, den Archiet, is beter dan Achitófels raad. Doch de HEERE had het geboden, om den goeden raad van Achitófel te vernietigen, opdat de HEERE het kwaad over Absalom bracht. 2 Sam. 17:23 Als nu Achitófel zag dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad en gaf bevel aan zijn huis en verhing zich. Alzo stierf hij en werd begraven in zijns vaders graf. Jes. 19:12 Waar zijn nu uw wijzen? Dat zij u nu te kennen geven, of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte. Jes. 29:14 Daarom, zie, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen. 1 Kor. 1:19 Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik tenietmaken. g 2 Sam. 15:31 Toen gaf men David te kennen, zeggende: Achitófel is onder degenen die zich met Absalom hebben verbonden. Dies zeide David: O HEERE, maak toch Achitófels raad tot zotheid. |
18 Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lendenen. |
19 Hij voert de oversten beroofd weg, en de machtigen keert Hij om. |
20 hHij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg. h Job 32:9. Jes. 3:2, 3. |
h Job 32:9 De groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet. Jes. 3:2 Den held en den krijgsman, den rechter en den profeet, en den waarzegger en den oude; Jes. 3:3 Den overste van vijftig en den aanzienlijke, en den raadsman en den wijze onder de werkmeesters, en dien die kloek ter tale is. |
21 iHij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. i Ps. 107:40. |
i Ps. 107:40 Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
22 Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduw kbrengt Hij voort in het licht. k Matth. 10:26. 1 Kor. 4:5. |
k Matth. 10:26 Vreest dan hen niet; want er is niets bedekt hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen hetwelk niet zal geweten worden. 1 Kor. 4:5 Zo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. |
23 lHij vermenigvuldigt de volken en verderft hen; Hij breidt de volken uit en leidt hen. l Ps. 107:38. |
l Ps. 107:38 En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet. |
24 Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen mdwalen in het woeste, waar geen weg is. m Ps. 107:4, 40. |
m Ps. 107:4 Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden; Ps. 107:40 Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is, en Hij doet hen dwalen als een dronkaard. |