Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jobs bittere klacht |
1 MIJN ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten, ik zal spreken in bitterheid mijner ziel. |
2 Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten waarover Gij met mij twist. |
3 Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel geeft? |
4 Hebt Gij vleselijke ogen? Ziet Gij gelijk een mens ziet? |
5 Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens mans, |
6 Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt? |
7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand die uit Uw hand verlosse. |
8 Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben; tezamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij. |
9 Gedenk toch dat Gij mij aals leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. a Gen. 2:7; 3:19. |
a Gen. 2:7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. |
10 bHebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen? b Ps. 139:15, 16. |
b Ps. 139:15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste delen der aarde. Ps. 139:16 Uw ogen hebben mijn ongeformeerden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was. |
11 Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed, met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten; |
12 Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard. |
13 Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet dat dit bij U geweest is. |
14 Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden. |
15 Zo ik goddeloos ben, wee mij; en ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen, ik ben zat van schande; maar aanzie mijn ellende, |
16 Want zij verheft zich; gelijk ceen felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij. c Jes. 38:13. Klgld. 3:10. |
c Jes. 38:13 Ik stelde mij voor tot den morgenstond toe: Gelijk een leeuw, alzo zal Hij al mijn beenderen breken; van den dag tot den nacht zult Gij mij ten einde gebracht hebben. Klgld. 3:10 Daleth. Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen plaatsen. |
17 Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij. |
18 dEn waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had en geen oog mij gezien had! d Job 3:11. |
d Job 3:11 Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder aan, en heb den geest gegeven als ik uit den buik voortkwam? |
19 Ik zou zijn alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest. |
20 Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; |
21 Eer ik heenga (en niet wederkom), in een land der duisternis en der schaduw des doods; |
22 Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduw des doods en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis. |