Statenvertaling.nl

sample header image

Job 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 ER was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad.
2 En hem werden zeven zonen en drie dochters geboren.
3 Daartoe was zijn vee zevenduizend schapen en drieduizend kemels en vijfhonderd juk ossen en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten.
4 En zijn zonen gingen en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden heen en nodigden hun drie zusters om met hen te eten en te drinken.
5 Het geschiedde dan als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond en brandoffers offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.
6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
7 Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen.
8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
9 Toen antwoordde de satan den HEERE en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest?
10 Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem en voor zijn huis en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in het land.
11 Maar toch strek nu Uw hand uit en tast aan alles wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
12 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.
13 Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene,
14 Dat een bode tot Job kwam en zeide: De runderen waren ploegende en de ezelinnen weidende aan hun zijden;
15 Doch de Sabeeërs deden een inval en namen ze en sloegen de jongens met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel en ontstak onder de schapen en onder de jongens en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
17 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: De Chaldeeën stelden drie hopen en vielen op de kemels aan en namen ze en sloegen de jongens met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
18 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Uw zonen en uw dochters aten en dronken wijn in het huis van hun broeder, den eerstgeborene;
19 En zie, een grote wind kwam van over de woestijn en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat zij stierven; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
20 Toen stond Job op en scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde en boog zich neder;
21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd.
22 In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe.

Einde Job 1