Statenvertaling.nl

sample header image

Esther 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Esther 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 HET geschiedde nu in de dagen van Ahasvéros (hij is die Ahasvéros dewelke regeerde van India af tot aan Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen),
2 In die dagen, als de koning Ahasvéros op den troon zijns koninkrijks zat, die op den burcht Susan was,
3 In het derde jaar zijner regering, maakte hij een maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht van Perzië en Medië, de grootste heren en de oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht;
4 Als hij vertoonde den rijkdom der heerlijkheid zijns rijks en de kostelijkheid des sieraads zijner grootheid, vele dagen lang, honderd en tachtig dagen.
5 Toen nu die dagen vervuld waren, maakte de koning een maaltijd al den volke dat gevonden werd op den burcht Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen lang, in het voorhof van den hof van het koninklijk paleis.
6 Er waren witte, groene en hemelsblauwe behangsels, gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren ringen en aan marmeren pilaren; de bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van porfiersteen en van marmer en albast en kostelijke stenen.
7 En men gaf te drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan het andere vat; en er was veel koninklijke wijn, naar des konings vermogen.
8 En het drinken geschiedde naar de wet, dat niemand dwong; want alzo had de koning vastelijk bevolen aan alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden naar den wil van een iegelijk.
9 De koningin Vasthi maakte ook een maaltijd voor de vrouwen, in het koninklijk huis hetwelk de koning Ahasvéros had.
10 Op den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehúman, Biztha, Charbóna, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning Ahasvéros,
11 Dat zij Vasthi, de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was schoon van aangezicht.
12 Doch de koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst der kamerlingen haar aangezegd was. Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem.
13 Toen zeide de koning tot de wijzen die de tijden verstonden (want alzo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid van al degenen die de wet en het recht wisten;
14 De naasten nu bij hem waren Cársena, Sethar, Admátha, Tarsis, Meres, Mársena, Memúchan, zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk),
15 Wat men naar de wet met de koningin Vasthi doen zou, omdat zij niet gedaan had het woord van den koning Ahasvéros door den dienst der kamerlingen.
16 Toen zeide Memúchan voor het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin Vasthi heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten, en tegen al de volken die in al de landschappen van den koning Ahasvéros zijn.
17 Want deze daad der koningin zal uitkomen tot alle vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen in haar ogen, als men zeggen zal: De koning Ahasvéros zeide dat men de koningin Vasthi voor zijn aangezicht brengen zou, maar zij kwam niet.
18 Te dezen zelven dage zullen de vorstinnen van Perzië en Medië ook alzo zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin zullen horen; en er zal verachtens en toorns genoeg wezen.
19 Indien het den koning goeddunkt, dat een koninklijk gebod van hem uitga, hetwelk geschreven worde in de wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede: dat Vasthi niet inga voor het aangezicht van den koning Ahasvéros, en de koning geve haar koninkrijk aan haar naaste die beter is dan zij.
20 Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in zijn ganse koninkrijk (want het is groot), gehoord zal worden, zo zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de grootste tot de kleinste toe.
21 Dit woord nu was goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning deed naar het woord van Memúchan.
22 En hij zond brieven aan al de landschappen des konings, aan een iegelijk landschap naar zijn schrift en aan elk volk naar zijn spraak, dat elke man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken naar de spraak zijns volks.

Einde Esther 1