Statenvertaling.nl

sample header image

Nehemia 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Nehemia 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 DIT nu zijn de priesters en de Levieten die met Zerubbábel, den zoon van Sealthiël, en Jésua optogen: Serája, Jeremía, Ezra,
2 Amárja, Malluch, Hattus,
3 Sechánja, Rehum, Merémoth,
4 Iddo, Ginnethoi, Abía,
5 Mijámin, Maädja, Bilga,
6 Semája en Jójarib, Jedája,
7 Sallu, Amok, Hilkía, Jedája; dat waren de hoofden der priesters en hun broederen in de dagen van Jésua.
8 En de Levieten waren: Jésua, Binnuï, Kadmiël, Serébja, Juda, Mattánja; hij en zijn broederen waren over de dankzeggingen.
9 En Bakbukja en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten.
10 Jésua nu gewon Jójakim, en Jójakim gewon Eljasib, en Eljasib gewon Jójada,
11 En Jójada gewon Jónathan, en Jónathan gewon Jaddúa.
12 En in de dagen van Jójakim waren priesters, hoofden der vaderen: van Serája was Merája; van Jeremía, Hanánja;
13 Van Ezra, Mesullam; van Amárja, Jóhanan;
14 Van Melíchu, Jónathan; van Sebánja, Jozef;
15 Van Harim, Adna; van Merájoth, Helkai;
16 Van Iddo, Zacharía; van Ginnethon, Mesullam;
17 Van Abía, Zichri; van Minjámin, van Moadja, Piltai;
18 Van Bilga, Sammúa; van Semája, Jónathan;
19 En van Jójarib, Mátthenai; van Jedája, Uzzi;
20 Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber;
21 Van Hilkía, Hasábja; van Jedája, Netháneël.
22 Van de Levieten werden in de dagen van Eljasib, Jójada en Jóhanan en Jaddúa de hoofden der vaderen beschreven; mitsgaders de priesters, tot het koninkrijk van Daríus, den Perziaan.
23 De kinderen van Levi, de hoofden der vaderen, werden beschreven in het boek der kronieken, tot de dagen van Jóhanan, den zoon van Eljasib, toe.
24 De hoofden dan der Levieten waren Hasábja, Serébja en Jésua, de zoon van Kadmiël, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man Gods; wacht tegen wacht.
25 Mattánja en Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon en Akkub, waren portiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers der poorten.
26 Dezen waren in de dagen van Jójakim, den zoon van Jésua, den zoon van Józadak, en in de dagen van Nehémia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den schriftgeleerde.
27 In de inwijding nu van Jeruzalems muur zochten zij de Levieten uit al hun plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding te doen met vreugde en met dankzeggingen en met gezang, cimbalen, luiten en met harpen.
28 Alzo werden de kinderen der zangers verzameld, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen van Netofati,
29 En uit het huis van Gilgal en uit de velden van Geba en Azmáveth; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem.
30 En de priesters en de Levieten reinigden zichzelven; daarna reinigden zij het volk en de poorten en den muur.
31 Toen deed ik de vorsten van Juda opgaan op den muur; en ik stelde twee grote dankkoren en omgangen, een ter rechterhand op den muur, naar de Mestpoort toe.
32 En achter hen ging Hosája en de helft der vorsten van Juda,
33 En Azárja, Ezra en Mesullam,
34 Juda en Benjamin en Semája en Jeremía;
35 En van de priesterkinderen met trompetten: Zachárja, de zoon van Jónathan, den zoon van Semája, den zoon van Mattánja, den zoon van Michája, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf;
36 En zijn broeders, Semája en Azáreël, Mílalai, Gílalai, Maäi, Netháneël en Juda, Hanáni, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen.
37 Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op bij de trappen van Davids stad, door den opgang des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen het oosten.
38 Het tweede dankkoor nu, dat ging tegenover, en ik achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakovenstoren, tot aan den breden muur;
39 En van boven de poort van Efraïm en boven de Oude poort en boven de Vispoort en den toren Hanáneël en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort.
40 Daarna stonden de beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met mij.
41 En de priesters Eljakim, Maäséja, Minjámin, Michája, Eljóënai, Zachárja, Hanánja, met trompetten;
42 Voorts Maäséja en Semája en Eleázar en Uzzi en Jóhanan en Malchía en Elam en Ezer; ook lieten zich de zangers horen, met Jizráhja, den opziener.
43 En zij offerden deszelven daags grote slachtoffers en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd.
44 Ook werden ten zelven dage mannen gesteld over de kamers, tot de schatten, tot de hefoffers, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet, voor de priesters en voor de Levieten; want Juda was vrolijk over de priesters en over de Levieten, die daar stonden,
45 En de wacht huns Gods waarnamen en de wacht der reiniging, ook de zangers en de portiers, naar het gebod van David en zijn zoon Sálomo.
46 Want in de dagen van David en van Asaf, vanouds, waren er hoofden der zangers en des lofgezangs en der dankzeggingen tot God.
47 Daarom gaf gans Israël, in de dagen van Zerubbábel en in de dagen van Nehémia, de delen der zangers en der portiers, elk dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor de Levieten, en de Levieten heiligden voor de kinderen van Aäron.

Einde Nehemia 12