Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Salomo bouwt steden en sterkten, vs. 1, enz. Maakt de heidenen die nog in het land overgebleven waren, dienstbaar, 7. De eerlijke ambten geeft hij alleen den Israëlieten, 9. Zijn vrouw, de dochter van Farao, komt in haar woning, 11. Zijn ordinaire en gewoonlijke offeranden, 12. Zijn zorg over den godsdienst, 14. Zijn scheepsvloot naar Ofir, 17. |
Sálomo’s voorspoedige regering |
1 HET ageschiedde nu ten einde 1van twintig jaren, in dewelke Sálomo het huis des HEEREN en zijn huis gebouwd had, | | a 1 Kon. 9:10.  1 Kon. 9:10 En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings |
1 Van welke hij zeven doorgebracht had in het bouwen van het huis des HEEREN, en dertien in het maken van zijn paleis. |
2 Dat Sálomo de steden dewelke Huram 2hem 3gegeven had, bouwde, en de kinderen Israëls aldaar deed wonen. | | 2 Hebr. Salomo. |
3 Dat is, wedergegeven. Want Salomo had deze steden den koning Huram geschonken, tot een erkentenis der diensten die hij van hem ontvangen had, maar Huram daarin geen behagen hebbende, heeft ze Salomo wedergegeven, die daarna dezelve herbouwd heeft en van de Israëlieten heeft laten bewonen. Zie 1 Kon. 9:11, 12, 13.  1 Kon. 9:11 ( Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen en van dennenbomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa. 1 Kon. 9:12 En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien die Sálomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. 1 Kon. 9:13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag. |
3 Daarna toog Sálomo naar 4Hamath 5Zoba, en hij overweldigde haar. | | 4 Zie Num. 13 op vers 21.  Num. 13:21 (kt.) Alzo trokken zij op en verspiedden het land, van de woestijn Zin af tot Rehob toe, waar men gaat naar Hamath. |
5 Een landschap, zich strekkende van Batanea tot den Eufraat. Zie daarvan 1 Sam. 14:47. 2 Sam. 8:3.  1 Sam. 14:47 Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en hij streed rondom tegen al zijn vijanden, tegen Moab en tegen de kinderen Ammons en tegen Edom en tegen de koningen van Zoba en tegen de Filistijnen; en overal waar hij zich wendde, oefende hij straf. 2 Sam. 8:3 David sloeg ook Hadad-ézer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba, toen hij heentoog om zijn hand te wenden naar de rivier Frath. |
4 Hij bouwde ook 6Tadmor in de woestijn, en al de 7schatsteden, die hij bouwde in 8Hamath. | | 6 Zie 1 Kon. 9 op vers 18, alwaar is de naam Tamor.  |
7 Of: ammunitiesteden; alzo vers 6. Zie 1 Kon. 9 op vers 19.  vers 6 Mitsgaders Báälath en al de schatsteden die Sálomo had, en alle wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerd had te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. 1 Kon. 9:19 (kt.) En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
8 Het land van Hamath, 1 Kron. 18:3.  1 Kron. 18:3 David sloeg ook Hadar-ézer, den koning van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog om zijn hand te stellen aan de rivier Frath. |
5 Ook bouwde hij het 9hoge Beth-Hóron en het neder Beth-Hóron, vaste steden met muren, deuren en grendels; | | 9 Zie 1 Kon. 9 op vers 17.  |
6 Mitsgaders 10Báälath en al de schatsteden die Sálomo had, en alle 11wagensteden en de steden der ruiters, ben wat de begeerte van Sálomo begeerd had te bouwen in Jeruzalem 12en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. | | 10 Zie 1 Kon. 9 op vers 18.  |
11 Zie 1 Kon. 9 op vers 19.  1 Kon. 9:19 (kt.) En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
b 1 Kon. 9:1.  1 Kon. 9:1 HET geschiedde nu als Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerte van Sálomo, die hem gelust had te maken, |
12 Zie 1 Kon. 7 op vers 2.  1 Kon. 7:2 (kt.) Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van honderd ellen in zijn lengte en vijftig ellen in zijn breedte en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van cederen pilaren, en cederen balken op de pilaren. |
7 Aangaande al het volk dat overgebleven was van de 13Hethieten en de Amorieten en de Ferezieten en de Hevieten en de Jebusieten, die niet uit Israël waren, | | 13 Zie van deze volken Gen. 10 op vss. 15, 16, enz. Gen. 15 op vss. 19, 20, 21.  Gen. 10:15 (kt.) En Kanaän gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, Gen. 10:16 (kt.) En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, Gen. 15:19 (kt.) Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, Gen. 15:20 (kt.) En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaïeten, Gen. 15:21 (kt.) En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgasiet en den Jebusiet. |
8 Uit 14hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, welke de kinderen Israëls niet verdaan hadden, die bracht Sálomo op 15uitschot tot op dezen dag. | | 14 Te weten der voorgemelde volken. |
15 Versta slaafse uitschot, 1 Kon. 9:21 en zie de aant. De zin is, dat zij den koning in zijn werken als lijfeigenen moesten dienen. Zie ook 1 Kon. 5 op vss. 13, 14. Anders: deed Salomo komen op tribuut, dat is, dwong hen schatting te betalen.  1 Kon. 9:21 Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafs uitschot tot op dezen dag. 1 Kon. 5:13 (kt.) En de koning Sálomo deed een uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertigduizend man. 1 Kon. 5:14 (kt.) En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram was over dit uitschot. |
9 Doch uit de kinderen Israëls, cdie Sálomo niet maakte tot slaven in zijn werk (want zij waren krijgslieden en oversten zijner hoofdlieden en oversten zijner wagens en zijner ruiters), | | c 1 Kon. 9:22.  1 Kon. 9:22 Doch van de kinderen Israëls maakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden en zijn knechten en zijn vorsten en zijn hoofdlieden en de oversten zijner wagens en zijner ruiters. |
10 Uit dezen dan waren oversten der 16bestelden die de koning Sálomo had, 17tweehonderd en vijftig, die over het volk heerschappij hadden. | | 16 Versta degenen die over de werklieden gesteld waren, om over hun doen en arbeiden opzicht te nemen. Het Hebreeuwse woord is ook van andere oversten gebruikt. Zie 1 Kon. 4 op vers 5. Anders: bezettingen of garnizoenen.  1 Kon. 4:5 (kt.) En Azária, de zoon van Nathan, was over de bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, des konings vriend. |
17 Zie 1 Kon. 9 op vers 23.  1 Kon. 9:23 (kt.) Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk dat in het werk doende was. |
11 dSálomo nu deed de dochter van Farao opkomen uit de stad Davids tot het huis dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in het huis van David, den koning Israëls, niet wonen, omdat de plaatsen
18heilig zijn tot dewelke de ark des HEEREN gekomen is. | | d 1 Kon. 3:1; 7:8; 9:24.  1 Kon. 3:1 EN Sálomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte, en nam de dochter van Farao en bracht haar in de stad Davids, totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN en den muur van Jeruzalem rondom. 1 Kon. 7:8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, die Sálomo tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. 1 Kon. 9:24 Doch de dochter van Farao toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo. |
18 Dat is, tot een rein, bijzonder en heilig gebruik moeten dienen, en niet tot de gewone bewoning der mensen, die ze lichtelijk met hun zowel morele als ceremoniële besmettingen zouden hebben kunnen ontheiligen. |
12 Toen offerde Sálomo den HEERE brandoffers, op het altaar des HEEREN, dat hij vóór 19het voorhuis gebouwd had; | | 19 Hetwelk was tussen den tempel en het voorhof der priesters, dat is, vóór aan den tempel. Zie 1 Kon. 6:3.  1 Kon. 6:3 En het voorhuis vóór aan den tempel van dat huis was in zijn lengte van twintig ellen naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vóór aan het huis. |
13 Zelfs 20naar den eis van elken dag offerende, naar het gebod van Mozes, op de sabbatten en op de nieuwe maanden en op de gezette hoogtijden, edrie malen in het jaar: op het feest van de ongezuurde broden, en op het feest der weken, en op het feest der loofhutten. | | 20 Dat is, in de offeranden, die naar de wet op zekere dagen gedaan moesten worden, elken dag derzelve onderhoudende. Hebr. in het woord, of de zaak, des daags op den dag, of op zijn dag, als in het 14de vers. Vgl. Ex. 5:13. 1 Kon. 10:25. De zin is, dat hij de gezette dagen, in dewelke zekere offeranden geofferd moesten worden, naarstiglijk waargenomen en onderhouden heeft.  Ex. 5:13 En de aandrijvers drongen aan, zeggende: Voleindigt uw werken, elk dagwerk op zijn dag, gelijk toen er stro was. 1 Kon. 10:25 En zij brachten eenieder zijn geschenk: zilveren vaten en gouden vaten, en klederen en harnas, en specerijen, paarden en muilezels, elk ding van jaar tot jaar. |
e Ex. 23:14, 15. Deut. 16:16.  Ex. 23:14 Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden. Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: |
14 Hij stelde ook, naar de wijze van 21zijn vader David, de 22verdelingen der priesters over hun dienst, en der Levieten over hun wachten, om God te prijzen en voor de priesters te dienen, naar den eis van elken dag; en de fportiers in hun verdelingen 23aan elke poort. Want alzo was het gebod van David, den 24man Gods. | | 21 Dat is, die David door de ingeving des Heiligen Geestes ingesteld had, 1 Kron. 28:19, mitsgaders door het beleid der profeten, 2 Kron. 29:25.  1 Kron. 28:19 Dit alles heeft men mij, zeide David, bij geschrifte te verstaan gegeven van de hand des HEEREN, te weten al de werken van dit voorbeeld. 2 Kron. 29:25 En hij stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner profeten. |
22 Dat is, onderscheiden hopen en beurten. Zie van deze 1 Kronieken 24; 25; 26. Zij waren van de priesters en Levieten. De priesters waren overpriesters of gemene priesters. De Levieten dienden de priesters, of waren zangers, of deurwaarders, of schatbewaarders, of verzorgers van enige gewone of buitengewone zaken.  1 Kronieken 24 AANGAANDE nu de kinderen van Aäron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar. 1 Kronieken 25 EN David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf en van Heman en van Jedúthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. 1 Kronieken 26 AANGAANDE de verdelingen der portiers: van de Korachieten was Meselémja, de zoon van Koré, van de kinderen van Asaf. |
f 1 Kron. 9:17.  1 Kron. 9:17 De portiers nu waren: Sallum en Akkub en Talmon en Ahíman, en hun broeders; Sallum was het hoofd. |
23 Hebr. aan de poort en poort, dat is, aan elke poort. Zie Gen. 7 op vers 2.  Gen. 7:2 (kt.) Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. |
24 Zie Richt. 13 op vers 6.  Richt. 13:6 (kt.) Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aanzicht was als het aanzicht van een Engel Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet vanwaar Hij was, en Zijn Naam gaf Hij mij niet te kennen. |
15 En 25men week niet van 26des konings gebod 27aan de priesters en de Levieten, aangaande 28alle zaak en aangaande 29de schatten. | | 25 Of: er werd niet geweken. Hebr. zij weken niet. Zie Job 4 op vers 19.  Job 4:19 (kt.) Hoeveel te min op degenen die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is; zij worden verbrijzeld vóór de motten. |
26 Namelijk van Salomo, die de ordinantie van God door zijn vader David en andere profeten gegeven, precies wilde onderhouden hebben. |
27 Dat is, hetwelk den priesters en Levieten gegeven en opgelegd was. |
28 Rakende meest de personen en ambten van den godsdienst. |
29 Te weten des tempels. |
16 Alzo werd al het werk van Sálomo bereid 30tot den dag der grondlegging van het huis des HEEREN en tot het volbrengen van hetzelve, dat het huis des HEEREN volmaakt werd. | | 30 Anders: van den dag der grondlegging, enz., tot het volbrengen, enz. |
17 Toen toog Sálomo naar 31Ezeon-Geber, en naar 32Eloth aan den 33oever der 34zee, 35in het land van Edom. | | 31 Een haven gelegen aan de Schelfzee of Rode Zee. Zie 1 Kon. 9 op vers 26.  1 Kon. 9:26 (kt.) De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom. |
32 Ook genaamd Elath, Deut. 2:8. 2 Kon. 14:22. Zie aldaar de aantt.  Deut. 2:8 Als wij nu doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die in Seïr woonden, van den weg des vlakken velds, van Elath en van Ezeon-Geber, zo keerden wij ons en doortogen den weg der woestijn van Moab. 2 Kon. 14:22 Die bouwde Elath en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. |
33 Hebr. lip. |
34 Namelijk der Schelfzee of Rode Zee, welverstaande aan derzelver inham, genaamd van de landbeschrijvers Sinus Elaniticus of Arabicus. |
35 Dat is, omtrent de palen des lands van Edom, dewijl de koning der Edomieten tot hiertoe zijn heerschappij heeft uitgestrekt. |
18 En Huram zond hem door de hand zijner knechten 36schepen, mitsgaders knechten, kenners van de zee; en zij gingen met Sálomo’s knechten naar 37Ofir en zij haalden vandaar 38vierhonderd en vijftig 39talenten goud, dewelke zij brachten tot den koning Sálomo. | | 36 Hierdoor kan men verstaan de materialen, bereid tot schepen. Omdat men van Tyrus in de Rode Zee met schepen niet kan komen dan door een zeer lange reis. Vgl. 1 Kon. 9:26, 27. Anderen verstaan, dat hij wel schepen gezonden heeft met knechten, naar Joppe, maar geen schepen om naar de Rode Zee en naar Ofir te gaan.  1 Kon. 9:26 De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom. 1 Kon. 9:27 En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo. |
37 Zie 1 Kon. 9 op vers 28.  1 Kon. 9:28 (kt.) En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo. |
38 Zijnde hieronder begrepen dertig talenten die de uitreding der schepen gekost had. Anders was het zuiver gewin maar vierhonderd en twintig talenten, 1 Kon. 9:28.  1 Kon. 9:28 En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo. |
39 Zie van het gewicht van deze Ex. 25 op vers 39.  Ex. 25:39 (kt.) Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |