Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Salomo laat al het geheiligde zijns vaders, vs. 1, enz. en de ark Gods met ander gereedschap in den tempel brengen, 2. Wat in de ark geweest is, 10. Gode wordt van de Levieten lof en prijs gezongen, 11. Waarover de HEERE in een wolk verschijnt, die het huis vervult, 13. |
De ark in den tempel gebracht |
1 ALZO werd al het werk volbracht dat Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Sálomo de 1geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver en het goud en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods. | | 1 Hebr. heiligheden, dat is, die den Heere geheiligd waren. Zie 1 Kon. 7 op vers 51. 1 Kon. 7:51 (kt.) Alzo werd al het werk volbracht dat de koning Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Sálomo de geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver en het goud en de vaten legde hij onder de schatten van het huis des HEEREN. |
2 2Toen vergaderde Sálomo de oudsten van Israël en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israëls, te Jeruzalem, om de ark des 3verbonds des HEEREN 4op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. | | 2 Vgl. dit verhaal met 1 Kon. 8:1, enz., en zie daar de aantt. die tot deze plaats mede behoren. 1 Kon. 8:1 TOEN vergaderde Sálomo de oudsten van Israël, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israëls, tot den koning Sálomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. |
3 De reden dezer benaming zie Num. 10 op vers 33. Num. 10:33 (kt.) Zo togen zij drie dagreizen van den berg des HEEREN; en de ark des verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren. |
4 Te weten in den tempel, in denwelken men met trappen moest opklimmen. |
3 En alle mannen Israëls verzamelden zich tot den koning op het feest, hetwelk was in de 5zevende maand. | | 5 Genoemd 1 Kon. 8:2 Ethanim, meest overeenkomende met onzen september. Zie aldaar de aant. 1 Kon. 8:2 En alle mannen Israëls verzamelden zich tot den koning Sálomo in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand. |
4 En al de oudsten van Israël kwamen, en de 6Levieten namen de ark op. | | 6 Namelijk de priesters uit het geslacht van Levi. Vgl. vss. 5, 7. 1 Kon. 8:3; insgelijks zie Num. 4 op vers 15. vers 5 En zij brachten de ark en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de heilige vaten die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts. vers 7 Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubs. 1 Kon. 8:3 En al de oudsten van Israël kwamen, en de priesters namen de ark op. Num. 4:15 (kt.) Als nu Aäron en zijn zonen het dekken van het heiligdom en van alle gereedschap des heiligdoms in het optrekken des legers zullen voleind hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, opdat zij niet sterven. Dit is de last der zonen van Kahath in de tent der samenkomst. |
5 En zij brachten de ark en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de 7heilige vaten die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts. | | 7 Hebr. vaten der heiligheid, dat is, heilige vaten, alzo genoemd omdat zij tot een heilig gebruik verordend waren. Zie Lev. 16 op vers 4. Lev. 16:4 (kt.) Hij zal den heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. |
6 De koning Sálomo nu en de ganse vergadering Israëls, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden 8schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld noch gerekend worden. | | 8 Zie van de eigen betekenis dezer woorden Gen. 12 op vers 16. Gen. 12:16 (kt.) En hij deed Abram goed om harentwil; zodat hij had schapen en runderen en ezels, en knechten en maagden, en ezelinnen en kemels. |
7 Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de 9aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder 10de vleugelen der cherubs. | | 9 Dat is, het binnenste deel des tempels, terstond in het volgende genaamd het heilige der heiligen. Waarom het de aanspraakplaats heette, is te zien 1 Kon. 6 op vers 5. 1 Kon. 6:5 (kt.) En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. |
10 Zie de aantt. op 1 Kon. 6:27; 8:6. 1 Kon. 6:27 (kt.) En hij zette deze cherubs in het midden van het binnenste huis, en de cherubs spreidden de vleugelen uit, zodat de vleugel des enen raakte aan dezen wand en de vleugel des anderen cherubs raakte aan den anderen wand; en hun vleugelen naar het midden van het huis raakten vleugel aan vleugel. 1 Kon. 8:6 (kt.) Alzo brachten de priesters de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubs. |
8 Want de cherubs spreidden de beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubs overdekten de ark en haar 11handbomen van boven. | | 11 Zie van deze Ex. 25:13, 14, 15. Ex. 25:13 En maak handbomen van sittimhout, en overtrek ze met goud. Ex. 25:14 En steek de handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn, dat men de ark daarmede drage. Ex. 25:15 De draagbomen zullen in de ringen der ark zijn; zij zullen er niet uitgetogen worden. |
9 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de 12hoofden der handbomen gezien werden 13uit de ark, vóór aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij was daar 14tot op dezen dag. | | 12 Dat is, de uiterste einden. |
13 Te weten, alzo de einden der handbomen daaruit voortgetrokken en uitgeschoven waren. Zie hiervan breder 1 Kon. 8 op vers 8. 1 Kon. 8:8 (kt.) Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom vóór aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. |
14 Dat is, tot de verbranding des tempels, geschied door de Babyloniërs. |
10 15Er was niets in de ark dan alleen de twee tafelen, die Mozes bij 16Horeb daarin gedaan had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. | | 15 Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 8 op vers 9. 1 Kon. 8:9 (kt.) Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren. |
16 In de woestijn, in het leger der Israëlieten, waar de ark met haar toebehoren is gemaakt geweest. Zie van dezen berg ook Num. 10 op vers 33. Num. 10:33 (kt.) Zo togen zij drie dagreizen van den berg des HEEREN; en de ark des verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren. |
11 En het geschiedde als de priesters uit het 17heilige uitgingen (want al de priesters die gevonden werden, 18hadden zich geheiligd, zonder de 19verdelingen te houden; | | 17 Zie 1 Kon. 8 op vers 10. 1 Kon. 8:10 (kt.) En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. |
18 Dat is, hadden zich naar de ordinantie der wet gereinigd en bereid tegen deze plechtige handeling van het inwijden des tempels, hetwelk geschied was door gebeden, vasten, wassing der klederen, onthouding van de huwelijksgemeenschap. Vgl. Gen. 35:2 en zie de aant.; insgelijks Ex. 19:10 en de aant. Gen. 35:2 Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin en tot allen die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden die in het midden van u zijn, en reinigt u en verandert uw klederen; Ex. 19:10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, |
19 Versta de onderscheiding der beurten, die de priesters in het bedienen van hun ambt onderhouden moesten, volgens de orde van David gesteld 1 Kronieken 24. Deze konden zij nu niet volgen in dit buitengewone werk, waaraan zij allen moesten bezig zijn. 1 Kronieken 24 AANGAANDE nu de kinderen van Aäron, dit waren hun verdelingen. De zonen van Aäron waren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar. |
12 En de Levieten die zangers waren van hen allen, van 20Asaf, van Heman, van Jedúthun en van hun zonen en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, met cimbalen en met luiten 21en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesters toe, trompettende met trompetten); | | 20 Dezen zijn opperzangmeesters geweest, en zeer wijze lieden uit den stam van Levi, hebbende onder zich vele andere zangers, en onder deze hun zonen, enz. Zie van dezelve 1 Kron. 25:1, 2, enz. 1 Kron. 25:1 EN David, mitsgaders de oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen van Asaf en van Heman en van Jedúthun, die met harpen, met luiten en met cimbalen profeteren zouden; en die onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. 1 Kron. 25:2 Van de kinderen van Asaf waren Zakkur en Jozef en Nethánja en Asaréla, kinderen van Asaf; aan de hand van Asaf, die aan des konings handen profeteerde. |
21 Anders: citers. |
13 Het geschiedde dan als zij 22eenpariglijk trompetten en zongen om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE, en als zij de stem verhieven met trompetten en met cimbalen en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, 23dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. | | 22 Hebr. als één, te weten mens. |
23 Men meent dat zij zongen en speelden op de muzikale instrumenten den 136sten psalm; in denwelken de verzen met deze woorden geëindigd worden. Het kan ook zijn, dat zij nog enige andere psalmen gezongen en daarbij deze woorden gevoegd hebben, als den 96sten, den 105den, enz. Vgl. 1 Kron. 16:7, 8, enz. 1 Kron. 16:7 Te dienzelven dage, toen gaf David ten eerste dezen psalm om den HEERE te loven, door den dienst van Asaf en zijn broederen. 1 Kron. 16:8 Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. |
14 En de priesters konden vanwege die wolk niet staan om te dienen; want de 24heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. | | 24 Zie Num. 14 op vers 10. Num. 14:10 (kt.) Toen zeide de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen zou. Maar de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de tent der samenkomst voor al de kinderen Israëls. |