Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jeruzalem wonderlijk bewaard |
1 NA deze geschiedenissen en derzelver bevestiging akwam Sanherib, de koning van Assyrië, en toog in Juda en legerde zich tegen de vaste steden, en dacht ze tot zich af te scheuren. a 2 Kon. 18:13. Jes. 36:1. |
a 2 Kon. 18:13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkía kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. Jes. 36:1 EN het geschiedde in het veertiende jaar van den koning Hizkía, dat Sanherib, de koning van Assyrië, optoog tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. |
2 Jehizkía nu ziende dat Sanherib kwam en zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem, |
3 Zo hield hij raad met zijn vorsten en zijn helden om de fonteinwateren te stoppen, die buiten de stad waren; en zij hielpen hem. |
4 Want veel volk werd vergaderd, dat al de fonteinen stopte, mitsgaders de beek die door het midden des lands heen vloeide, zeggende: Waarom zouden de koningen van Assyrië komen en veel water vinden? |
5 Zo versterkte hij zich en bouwde den gehelen muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan de torens, met een anderen muur daarbuiten, en hij versterkte Millo in de stad Davids; en hij maakte geweer en schilden in menigte. |
6 En hij stelde krijgsoversten over het volk, en hij vergaderde hen tot zich in de straat der stadspoort en sprak naar hun hart, zeggende: |
7 Zijt sterk en hebt een goeden moed, vreest niet en ontzet u niet voor het aangezicht des konings van Assyrië, noch voor het aangezicht der ganse menigte die met hem is; bwant met ons is er meer dan met hem. b 2 Kon. 6:16. |
b 2 Kon. 6:16 En hij zeide: Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. |
8 Met hem is ceen vleselijke arm, maar met ons is de HEERE onze God, om ons te helpen en om onze krijgen te krijgen. En het volk steunde op de woorden van Jehizkía, den koning van Juda. c Jer. 17:5. 1 Joh. 4:4. |
c Jer. 17:5 Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt. 1 Joh. 4:4 Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder Die in u is, dan die in de wereld is. |
9 dNa dezen zond Sanherib, de koning van Assyrië, zijn knechten naar Jeruzalem (doch hij zelf was voor Lachis, en al zijn heerschappij met hem), tot Jehizkía, den koning van Juda, en tot het ganse Juda dat te Jeruzalem was, zeggende: d 2 Kon. 18:17. |
d 2 Kon. 18:17 Evenwel zond de koning van Assyrië Tartan en Rábsaris en Rabsaké van Lachis tot den koning Hizkía, met een zwaar heir naar Jeruzalem; en zij togen op en kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des vollers. |
10 Zo zegt Sanherib, de koning van Assyrië: Waarop vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft in de vesting? |
11 eRuit u Jehizkía niet op, dat hij u overgeve om door honger en door dorst te sterven, zeggende: De HEERE onze God zal ons uit de hand des konings van Assyrië redden? e 2 Kon. 18:30. |
e 2 Kon. 18:30 Daartoe dat Hizkía u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk redden, en deze stad zal niet in de hand des konings van Assyrië gegeven worden. |
12 fHeeft niet dezelve Jehizkía Zijn hoogten en Zijn altaren weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken, zeggende: Voor het enig altaar zult gij u nederbuigen en daarop roken? f 2 Kon. 18:22. |
f 2 Kon. 18:22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op den HEERE onzen God; is Hij Die niet, Wiens hoogten en Wiens altaren Hizkía weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem? |
13 Weet gij niet wat ik gedaan heb en mijn vaderen, aan alle volken der landen? Hebben de goden van de natiën dier landen hun land enigszins kunnen redden uit mijn hand? |
14 Wie is er onder alle goden derzelver natiën, dewelke mijn vaders verbannen hebben, die zijn volk heeft kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen redden? |
15 Nu dan, gdat Jehizkía ulieden niet bedriege en dat hij u op zulk een wijze niet opruie, en gelooft hem niet; want geen god van enige natie en koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en mijner vaderen hand kunnen redden; hoeveel te min zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? g 2 Kon. 18:30. |
g 2 Kon. 18:30 Daartoe dat Hizkía u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE zal ons zekerlijk redden, en deze stad zal niet in de hand des konings van Assyrië gegeven worden. |
16 hDaartoe spraken zijn knechten nog meer tegen God den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkía. h 2 Kon. 19:10. |
h 2 Kon. 19:10 Zo zult gij spreken tot Hizkía, den koning van Juda, zeggende: Laat u uw God niet bedriegen, op Welken gij vertrouwt, zeggende: Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrië niet gegeven worden. |
17 iOok schreef hij brieven kom den HEERE, den God Israëls, te honen, en om tegen Hem te spreken, zeggende: Gelijk de goden van de natiën der landen, die hun volk uit mijn hand niet gered hebben, alzo zal de God van Jehizkía Zijn volk uit mijn hand niet redden. i 2 Kon. 19:14. k 2 Kon. 19:16. |
i 2 Kon. 19:14 Als nu Hizkía de brieven uit der boden hand ontvangen en die gelezen had, ging hij op in het huis des HEEREN, en Hizkía breidde die uit voor het aangezicht des HEEREN. k 2 Kon. 19:16 O HEERE, neig Uw oor en hoor, doe, HEERE, Uw ogen open en zie; en hoor de woorden van Sanherib, die dezen gezonden heeft om den levenden God te honen. |
18 En zij riepen met luider stem lin het Joods tegen het volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd te maken en die te beroeren, opdat zij de stad mochten innemen; l 2 Kon. 18:26, 28. |
l 2 Kon. 18:26 Toen zeide Eljakim, de zoon van Hilkía, en Sebna en Joah tot Rabsaké: Spreek toch tot uw knechten in het Syrisch, want wij verstaan het wel; en spreek met ons niet in het Joods voor de oren des volks dat op den muur is. 2 Kon. 18:28 Alzo stond Rabsaké en riep met luider stem in het Joods; en hij sprak en zeide: Hoort het woord des groten konings, des konings van Assyrië. |
19 En spraken van den God van Jeruzalem als van de goden der volken der aarde, een werk van des mensen handen. |
20 Maar mde koning Jehizkía en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden daartegen, en zij riepen naar den hemel. m 2 Kon. 19:15. |
m 2 Kon. 19:15 En Hizkía bad voor het aangezicht des HEEREN en zeide: O HEERE, God Israëls, Die tussen de cherubs woont, Gij Zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt. |
21 nEn de HEERE zond een engel, die alle strijdbare helden en vorsten en oversten in het leger des konings van Assyrië verdelgde. Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land wedergekeerd; oen als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen waren. n 2 Kon. 19:35. o 2 Kon. 19:37. |
n 2 Kon. 19:35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de engel des HEEREN uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, zie, die allen waren dode lichamen. o 2 Kon. 19:37 Het geschiedde nu als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adrammélech en Sarézer, zijn zonen, hem met het zwaard versloegen, doch zij ontkwamen in het land van Ararát; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |
22 Alzo verloste de HEERE Jehizkía en de inwoners van Jeruzalem uit de hand van Sanherib, den koning van Assyrië, en uit aller hand; en Hij geleidde hen rondom heen. |
23 En velen brachten geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden tot Jehizkía, den koning van Juda, zodat hij daarna voor de ogen van alle heidenen verheven werd. |
Hizkía’s ziekte, rijkdom en sterven |
24 pIn die dagen werd Jehizkía krank tot stervens toe, en hij bad tot den HEERE; Die sprak tot hem en Hij gaf hem een wonderteken. p 2 Kon. 20:1. Jes. 38:1. |
p 2 Kon. 20:1 IN die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. Jes. 38:1 IN die dagen werd Hizkía krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem en zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. |
25 Maar Jehizkía deed geen vergelding naar de weldaad, aan hem geschied, dewijl zijn hart verheven werd; daarom werd over hem, en over Juda en Jeruzalem een grote toornigheid. |
26 qDoch Jehizkía verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de grote toornigheid des HEEREN over hen niet kwam in de dagen van Jehizkía. q 2 Kon. 20:19. |
q 2 Kon. 20:19 Maar Hizkía zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Zou het niet, naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal? |
27 Jehizkía nu had zeer veel rijkdom en eer; en hij maakte zich schatkamers voor zilver en voor goud, en voor kostelijk gesteente en voor specerijen en voor schilden en voor alle begeerlijk gereedschap; |
28 Ook schathuizen voor de inkomst van koren en most en olie; en stallen voor allerlei beesten en kooien voor de kudden. |
29 Daartoe had hij zich steden gemaakt, mitsgaders bezitting van schapen en runderen in menigte; want God gaf hem zeer grote have. |
30 Dezelve Jehizkía stopte ook den opperuitgang der wateren van Gihon en leidde ze recht af beneden naar het westen der stad Davids; want Jehizkía had voorspoed in al zijn werk. |
31 Maar het is alzo, als de gezanten der vorsten van Babel, die tot hem gezonden hadden om te vragen naar dat wonderteken dat in het land geschied was, bij hem waren, verliet hem God, om hem te verzoeken om te weten al wat in zijn hart was. |
32 Het overige nu der geschiedenissen van Jehizkía, en zijn goeddadigheden, zie, die zijn geschreven in het gezicht van den profeet Jesaja, den zoon van Amoz, en in het boek der koningen van Juda en Israël. |
33 En rJehizkía ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in het hoogste van de graven der zonen van David; daartoe deden gans Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. r 2 Kon. 20:21. |
r 2 Kon. 20:21 En Hizkía ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. |