Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De plaats waar, en de tijd wanneer de tempel gebouwd is, vs. 1, enz. De maat en het sieraad daarvan, 3. De cherubs, 11. De voorhang en de pilaren, 14. |
Sálomo bouwt den tempel |
1 EN Sálomo begon het huis des HEEREN te bouwen te Jeruzalem op den berg 1Moría, die azijn vader David 2gewezen was, in de plaats die David toebereid had op den dorsvloer van 3Ornan, den Jebusiet. |
| 1 Dat is, den berg des gezichts, op denwelken Abraham wat minder dan negenhonderd jaren tevoren was bevolen geweest zijn zoon Izak te offeren. Van de reden en den oorsprong dezer benaming zie Gen. 22:2, 8, 14 en de aantt. daarop. |
| Gen. 22:2 En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moría; en offer hem aldaar tot een brandoffer op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. Gen. 22:8 En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. Zo gingen zij beiden tezamen. Gen. 22:14 En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien. Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden. |
| a 1 Kron. 21:24, 26. |
| 1 Kron. 21:24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat uwe is, dat ik een brandoffer om niet offere. 1 Kron. 21:26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar en hij offerde brandoffers en dankoffers. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel op het brandofferaltaar. |
| 2 Namelijk van den profeet Gad, 2 Sam. 24:18. 1 Kron. 21:18, enz. Anders: waar de HEERE zijn vader David verschenen was, te weten door het vuur hetwelk uit den hemel gevallen was op het altaar en het offer, waarvan te zien is 1 Kron. 21:26. |
| 2 Sam. 24:18 En Gad kwam tot David op dienzelven dag, en zeide tot hem: Ga op, richt den HEERE een altaar op, op den dorsvloer van Aranja, den Jebusiet. 1 Kron. 21:18 Toen zeide de engel des HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou opgaan om den HEERE een altaar op te richten op den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. 1 Kron. 21:26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar en hij offerde brandoffers en dankoffers. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel op het brandofferaltaar. |
| 3 Van denwelken David deze plaats gekocht had om den tempel daarop te bouwen, 2 Sam. 24:24. 1 Kron. 21:24, 25. |
| 2 Sam. 24:24 Doch de koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik zal het zekerlijk van u kopen voor den prijs; want ik zal den HEERE mijn God niet offeren brandoffers om niet. Alzo kocht David den dorsvloer en de runderen voor vijftig zilveren sikkelen. 1 Kron. 21:24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat uwe is, dat ik een brandoffer om niet offere. 1 Kron. 21:25 En David gaf aan Ornan voor die plaats zeshonderd gouden sikkelen van gewicht. |
|
2 Hij bbegon nu te bouwen in de 4tweede maand, op den tweeden dag, in het vierde jaar zijns koninkrijks. |
| b 1 Kon. 6:1. |
| 1 Kon. 6:1 HET geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Sálomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. |
| 4 Genaamd Ziv. Zie van deze maand 1 Kon. 6 op vers 1. |
| 1 Kon. 6:1 (kt.) HET geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Sálomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. |
|
3 En deze zijn 5de grondleggingen van Sálomo om het huis Gods te bouwen: de lengte in ellen naar de 6eerste maat was zestig ellen, en de breedte twintig ellen. |
| 5 Dat is, naar dewelke Salomo den grond des tempels gelegd heeft. |
| 6 Deze verstaan sommigen van de maat die in heilige gebouwen gebruikt wordt; anderen van de maat des tempels, die David zijn zoon Salomo in geschrift nagelaten had. Enigen, omdat de maten somtijds door langheid des tijds veranderd worden, menen de eerste maat te zijn, die ten tijde van Mozes in gebruik was. Sommigen ook verstaan de eerste maat van de eerste delineatie of afmeting van den grond des tempels, te weten van zijn lengte en breedte zonder de onderscheiding der delen en de aanbouwing dier voorhoven en kamers, die daarna eerst beschreven en gemaakt zijn. Hier wordt geen gewag gemaakt van de hoogte, omdat hier alleen van den grond gesproken wordt. Zie van de hoogte 1 Kon. 6:2. |
| 1 Kon. 6:2 En dat huis hetwelk de koning Sálomo den HEERE bouwde, was van zestig ellen in zijn lengte en van twintig in zijn breedte, en van dertig ellen in zijn hoogte. |
|
4 7En het voorhuis hetwelk 8vooraan was, was in 9de lengte, naar de breedte van het huis, twintig ellen en 10de hoogte honderd en twintig; hetwelk hij vanbinnen overtrok met louter goud. |
| 7 Anders: En het voorhuis dat vóór aan de lengte was, was, enz. |
| 8 Te weten van het huis des Heeren. Zie 1 Kon. 6 op vers 3. |
| 1 Kon. 6:3 (kt.) En het voorhuis vóór aan den tempel van dat huis was in zijn lengte van twintig ellen naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vóór aan het huis. |
| 9 Dat is, het was zo lang als de tempel breed was. |
| 10 Van de breedte, die tien ellen was, zie 1 Kon. 6:3. |
| 1 Kon. 6:3 En het voorhuis vóór aan den tempel van dat huis was in zijn lengte van twintig ellen naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte, vóór aan het huis. |
|
5 Het 11grote huis nu 12overdekte hij met dennenhout, daarna overtoog hij dat met goed goud; en hij maakte daarop palmen en 13ketenwerk. |
| 11 Dat is, het voorste deel des tempels, genaamd het heilige; dat hier groot gezegd wordt ten aanzien van het heilige der heiligen. Zie 1 Kon. 6 op vers 17. |
| 1 Kon. 6:17 (kt.) Dat huis nu was van veertig ellen, namelijk de tempel die vooraan was. |
| 12 Te weten den vloer daarvan; maar de wanden werden met cederhout beschoten, 1 Kon. 6:15. |
| 1 Kon. 6:15 Ook bouwde hij de wanden van het huis vanbinnen met cederen planken: van den vloer van het huis tot aan het dak der wanden beschoot hij ze vanbinnen met hout; en overdekte den vloer van het huis met dennen planken. |
| 13 Hebr. ketenen. |
|
6 Hij overtoog ook 14het huis met 15kostelijke stenen tot versiering; het goud nu was goud van 16Parváïm. |
| 14 Te weten het overige van den vloer des tempels, dat met dennenhout nog niet overdekt was. |
| 15 Als marmer, of enig ander gesteente, bekwaam om plaveisel te maken. |
| 16 Van Havila, zo men meent, alwaar het goud zeer kostelijk was, Gen. 2:12, hetwelk David gekregen had van den roof der koningen die daaromtrent woonden, en weggelegd had tot de bouwing des tempels, en ook genoemd wordt gesloten goud, 1 Kon. 6:20; zie aldaar de aant. Anderen verstaan dit goud van het goud uit Ofir, of Peru. |
| Gen. 2:12 En het goud van dit land is goed; daar is ook
bedólah en de steen sardonyx. 1 Kon. 6:20 En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. |
|
7 Daartoe overdekte hij aan het huis de balken, de posten, en de wanden daarvan, en de deuren daarvan met goud; en hij graveerde cherubs aan de wanden. |
8 Verder maakte hij het huis van 17het heilige der heiligen, welks lengte, naar de breedte van het 18huis, was twintig ellen, en de breedte daarvan twintig ellen; en hij overtoog dat met goed goud, tot zeshonderd 19talenten. |
| 17 Hebr. heiligheid der heiligheden, dat is, het allerheiligste des tempels, hetwelk was deszelfs achterste en binnenste deel; alwaar de ark des verbonds en de cherubs stonden; anders genoemd de aanspraakplaats, omdat God daar sprak en antwoord gaf, 1 Kon. 6:5, 19, 20. |
| 1 Kon. 6:5 En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. 1 Kon. 6:19 En de aanspraakplaats bereidde hij inwaarts in het huis, om de ark des verbonds des HEEREN daar te zetten. 1 Kon. 6:20 En de aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte en van twintig ellen in breedte en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. |
| 18 Te weten van het grote huis, even tevoren vermeld, vers 5. |
| vers 5 Het grote huis nu overdekte hij met dennenhout, daarna overtoog hij dat met goed goud; en hij maakte daarop palmen en ketenwerk. |
| 19 Van het gewicht van een gouden talent zie Ex. 25 op vers 39. |
| Ex. 25:39 (kt.) Uit een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. |
|
9 En het gewicht der nagelen was tot vijftig 20sikkelen goud; en hij overtoog de 21opperzalen met goud. |
| 20 Van de waarde van deze zie Gen. 24 op vers 22. |
| Gen. 24:22 (kt.) En het geschiedde als de kemels voleind hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen, welker gewicht was tien sikkelen goud. |
| 21 Deze stonden omhoog, op het voorhuis; van dewelke zie 1 Kron. 28:11. |
| 1 Kron. 28:11 En David gaf zijn zoon Sálomo een voorbeeld van het voorhuis, met zijn behuizingen en zijn schatkamers en zijn opperzalen en zijn binnenkamers, en van het huis des verzoendeksels, |
|
10 Ook maakte hij in het huis van het heilige der heiligen twee 22cherubs van 23uittrekkend werk, en hij overtoog die met goud. |
| 22 Zie Gen. 3 op vers 24. 1 Kon. 6 op vers 23. |
| Gen. 3:24 (kt.) En Hij dreef den mens uit, en stelde cherubs tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens. 1 Kon. 6:23 (kt.) In de aanspraakplaats nu maakte hij twee cherubs van olieachtig hout; elks hoogte was tien ellen. |
| 23 Hebr. een werk van uittrekking of uitheffing, dat is, naar sommiger mening, een werk welks delen of stukken of leden men uit elkander kon nemen, heffen of uittrekken, hetwelk om de grootheid en zwaarte van het werk noodzakelijk was. Anders: een werk naar de gestalte van jongelingen, of van beeldenwerk. |
|
11 Aangaande de vleugelen der cherubs, hun lengte was twintig ellen; 24des enen vleugel was van vijf ellen, rakende aan den wand van het huis, en de andere vleugel van vijf ellen, rakende aan den vleugel des anderen cherubs. |
| 24 Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 6 op vers 27. |
| 1 Kon. 6:27 (kt.) En hij zette deze cherubs in het midden van het binnenste huis, en de cherubs spreidden de vleugelen uit, zodat de vleugel des enen raakte aan dezen wand en de vleugel des anderen cherubs raakte aan den anderen wand; en hun vleugelen naar het midden van het huis raakten vleugel aan vleugel. |
|
12 Insgelijks was de vleugel des anderen cherubs van vijf ellen, rakende aan den wand van het huis; en de andere vleugel was van vijf ellen, klevende aan den vleugel des anderen cherubs. |
13 De vleugelen dezer cherubs spreidden zich uit twintig ellen; en zij stonden op hun voeten en hun aangezichten waren 25huiswaarts. |
| 25 Anders: inwaarts. Vgl. Ex. 25:20. |
| Ex. 25:20 En de cherubs zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover elkander zijn; de aangezichten der cherubs zullen naar het verzoendeksel zijn. |
|
14 Hij maakte ook cden 26voorhang van hemelsblauw en purper en karmozijn en fijn linnen; en hij maakte cherubs daarop. |
| c Matth. 27:51. |
| Matth. 27:51 En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. |
| 26 Die het heilige van het allerheiligste onderscheidde. Zie hiervan Ex. 26:31. 1 Kon. 6:21 en de aantt. daarop. |
| Ex. 26:31 Daarna zult gij een voorhang maken van hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen; van het allerkunstelijkste werk zal men hem maken met cherubs, 1 Kon. 6:21 En Sálomo overtoog het huis vanbinnen met gesloten goud; en hij toog voor de aanspraakplaats een voorhang henen door met gouden ketenen, en overtoog dien met goud. |
|
15 Nog maakte hij vóór het huis dtwee pilaren van 27vijf en dertig ellen in lengte; en het kapiteel dat op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. |
| d 1 Kon. 7:15. Jer. 52:21. |
| 1 Kon. 7:15 Want hij vormde twee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien ellen, en een draad van twaalf ellen omving den anderen pilaar. Jer. 52:21 Aangaande de pilaren, achttien ellen was de hoogte eens pilaars en een draad van twaalf ellen omving hem; en zijn dikte was vier vingers, en hij was hol. |
| 27 Zie 1 Kon. 7 op vers 15. |
| 1 Kon. 7:15 (kt.) Want hij vormde twee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien ellen, en een draad van twaalf ellen omving den anderen pilaar. |
|
16 Ook maakte hij 28ketenen als in de 29aanspraakplaats, en hij zette ze op de hoofden der pilaren; daartoe maakte hij 30honderd granaatappelen en zette ze tussen de ketenen. |
| 28 Versta gouden ketenen of snoeren. Zie van degene waaraan de voorhang hing 1 Kon. 6:21 en de aant. daarop. |
| 1 Kon. 6:21 En Sálomo overtoog het huis vanbinnen met gesloten goud; en hij toog voor de aanspraakplaats een voorhang henen door met gouden ketenen, en overtoog dien met goud. |
| 29 Zie 1 Kon. 6 op vers 5. |
| 1 Kon. 6:5 (kt.) En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. |
| 30 Te weten in elke rij. En alzo er twee rijen waren, zo wordt gezegd 1 Kon. 7:20, dat er tweehonderd granaatappelen waren. |
| 1 Kon. 7:20 De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja, daarboven tegenover den buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over het andere kapiteel. |
|
17 En hij richtte de pilaren op vóór aan den tempel, een ter rechterhand en een ter linkerhand; en hij noemde den naam van den rechter 31Jachin en den naam van den linker Boaz. |
| 31 Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 7 op vers 21. |
| 1 Kon. 7:21 (kt.) Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en den rechterpilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den linkerpilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz. |