Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Rehábeams regering |
1 TOENa nu Rehábeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten oorlog, om tegen Israël te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan Rehábeam bracht. a 1 Kon. 12:21. |
a 1 Kon. 12:21 Toen nu Rehábeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het ganse huis van Juda en den stam van Benjamin, honderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten oorlog, om tegen het huis Israëls te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan Rehábeam, den zoon van Sálomo, bracht. |
2 Doch het woord des HEEREN geschiedde tot Semája, den man Gods, zeggende: |
3 Zeg tot Rehábeam, den zoon van Sálomo, den koning van Juda, en tot het ganse Israël in Juda en Benjamin, zeggende: |
4 Zo zegt de HEERE: bGij zult niet optrekken noch strijden tegen uw broederen; eenieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des HEEREN en zij keerden weder van tegen Jeróbeam te trekken. b 1 Kon. 12:24. |
b 1 Kon. 12:24 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israëls; eenieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden het woord des HEEREN en keerden weder om weg te trekken, naar het woord des HEEREN. |
5 Rehábeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda. |
6 Hij bouwde nu Bethlehem en Etam en Tekóa, |
7 En Beth-Zur en Socho en Adullam, |
8 En Gath en Marésa en Zif, |
9 En Adoráïm en Lachis en Azéka, |
10 En Zora en Ajálon en Hebron; dewelke in Juda en in Benjamin de vaste steden waren. |
11 En hij sterkte deze vastigheden, en legde oversten daarin en schatten van spijze en olie en wijn; |
12 En in elke stad rondassen en spiesen, en sterkte ze gans zeer; zo was Juda en Benjamin zijne. |
13 Daartoe de priesters en de Levieten die in het ganse Israël waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen. |
14 Want de Levieten verlieten hun voorsteden en hun bezitting, en kwamen in Juda en Jeruzalem; want cJeróbeam en zijn zonen hadden hen verstoten van het priesterdom den HEERE te mogen bedienen. c 2 Kron. 13:9. |
c 2 Kron. 13:9 Hebt gij niet de priesters des HEEREN, de zonen van Aäron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesters gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen die geen goden zijn. |
15 En hij dhad zich priesters gesteld voor de hoogten en voor de duivelen, en voor de kalveren die hij gemaakt had. d 1 Kon. 12:31. |
d 1 Kon. 12:31 Hij maakte ook een huis der hoogten, en maakte priesters van de geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. |
16 Na die kwamen ook uit alle stammen Israëls te Jeruzalem, die hun hart begaven om den HEERE, den God Israëls, te zoeken, dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, offerande deden. |
17 Alzo sterkten zij het koninkrijk van Juda en bekrachtigden Rehábeam, den zoon van Sálomo, drie jaren; want drie jaren wandelden zij in den weg van David en Sálomo. |
18 En Rehábeam nam zich benevens Máhalath, de dochter van Jerímoth, den zoon van David, ter vrouw Abiháïl, de dochter van Eliab, den zoon van Isaï, |
19 Dewelke hem zonen baarde: Jeüs en Semárja en Zaham. |
20 En na haar nam hij eMáächa, de dochter van Absalom; deze baarde hem Abía en Attai en Ziza en Selómith. e 1 Kon. 15:2. |
e 1 Kon. 15:2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Máächa, een dochter van Abísalom. |
21 En Rehábeam had Máächa, Absaloms dochter, liever dan al zijn vrouwen en zijn bijwijven, want hij had achttien vrouwen genomen en zestig bijwijven; en hij gewon acht en twintig zonen en zestig dochters. |
22 En Rehábeam stelde Abía, den zoon van Máächa, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn broederen; want het was om hem koning te maken. |
23 En hij handelde verstandiglijk, dat hij van al zijn zonen door alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste steden verspreidde, denwelken hij spijze gaf in overvloed; en hij begeerde de veelheid van vrouwen. |