Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De scheuring van het rijk |
1 ENa
Rehábeam toog naar Sichem; want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken. a 1 Kon. 12:1, enz. |
a 1 Kon. 12:1 EN Rehábeam toog naar Sichem, want het ganse Israël was te Sichem gekomen om hem koning te maken. |
2 Het geschiedde nu als Jeróbeam, de zoon van Nebat, dat hoorde b(dezelve nu was in Egypte, alwaar hij van het aangezicht van den koning Sálomo gevloden was), dat Jeróbeam uit Egypte wederkeerde; b 1 Kon. 11:40. |
b 1 Kon. 11:40 Daarom zocht Sálomo Jeróbeam te doden; maar Jeróbeam maakte zich op en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Sálomo stierf. |
3 Want zij zonden heen en lieten hem roepen; zo kwam Jeróbeam met het ganse Israël, en spraken tot Rehábeam, zeggende: |
4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; nu dan, maak gij uws vaders harden dienst en zijn zwaar juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen. |
5 En hij zeide tot hen: Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen. |
6 En de koning Rehábeam hield raad met de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Sálomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden dat men dit volk antwoorden zal? |
7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij te alle dagen uw knechten zijn. |
8 Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden. |
9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? |
10 En de jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen. |
11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
12 Zo kwam Jeróbeam en al het volk tot Rehábeam op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. |
13 En de koning antwoordde hun hardelijk; want de koning Rehábeam verliet den raad der oudsten. |
14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord bevestigde, chetwelk Hij door den dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat. c 1 Kon. 11:31. |
c 1 Kon. 11:31 En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren en u tien stammen geven. |
16 Toen het ganse Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; eenieder naar uw tenten, o Israël; voorzie nu uw huis, o David. Zo ging het ganse Israël naar zijn tenten. |
17 Doch aangaande de kinderen van Israël die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehábeam ook. |
18 Toen zond de koning Rehábeam Hadóram, die over de schatting was, en de kinderen Israëls stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehábeam verkloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. |
19 Alzo vielen de Israëlieten van het huis van David af, tot op dezen dag. |