Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Salomo bevestigd zijnde in zijn rijk, offert te Gibeon, vs. 1, enz. Keur hebbende van God om wat van Hem te begeren, bidt om wijsheid, 7. Deze verkrijgt hij, met de belofte van rijkdom en eer, 11. Hij keert weder van Gibeon, 13. Zijn macht en grote middelen, 14. |
Sálomo bidt om wijsheid |
1 EN Sálomo, de zoon van David, 1awerd versterkt in zijn koninkrijk; want de HEERE zijn God 2was met hem en maakte hem 3ten hoogste groot. |
| 1 Dat is, nam moed, aanmerkende zijn wettige verkiezing tot de kroon, de eenparige toestemming des volks, den algemenen vrede des lands en de wegneming van al deszelfs beletselen. |
| a 1 Kon. 2:46. |
| 1 Kon. 2:46 En de koning gebood Benája, den zoon van Jójada; die ging uit en viel op hem aan, dat hij stierf. Alzo is het koninkrijk bevestigd in de hand van Sálomo. |
| 2 Zie Gen. 21 op vers 22. |
| Gen. 21:22 (kt.) Voorts geschiedde het terzelfder tijd, dat Abimélech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles wat gij doet. |
| 3 Hebr. opwaarts. Alzo 1 Kron. 22:5; 23:17; 29:25. De zin is, dat Hij hem als omhoogverheven heeft door grootheid van staat, eer, vrede en rijkdom. |
| 1 Kron. 22:5 Want David zeide: Mijn zoon Sálomo is een jongeling en teder; en het huis dat men den HEERE bouwen zal, zal men ten hoogste groot maken, tot een naam en tot heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu voorraad bereiden. Alzo bereidde David voorraad in menigte vóór zijn dood. 1 Kron. 23:17 De kinderen van Eliëzer nu waren dezen: Rehábja het hoofd; en Eliëzer had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehábja vermeerderden ten hoogste. 1 Kron. 29:25 En de HEERE maakte Sálomo groot ten hoogste voor de ogen van gans Israël; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, zodanige aan geen koning van Israël vóór hem geweest is. |
|
2 En Sálomo sprak tot het ganse Israël, tot de oversten der duizenden en der honderden, en tot de rechters en tot 4alle vorsten in gans Israël, de 5hoofden der vaderen; |
| 4 Versta onder dezen naam die onder anderen uitsteken in adel, vermaardheid en hoge ambten. |
| 5 Zie 1 Kon. 8 op vers 1, alwaar zij genoemd worden de oversten der vaderen. |
| 1 Kon. 8:1 (kt.) TOEN vergaderde Sálomo de oudsten van Israël, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen onder de kinderen Israëls, tot den koning Sálomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion. |
|
3 En zij bgingen heen, Sálomo en de ganse gemeente met hem, 6naar de hoogte die te 7Gíbeon was; cwant daar was 8de tent der samenkomst Gods, die Mozes, de knecht des HEEREN, in de woestijn gemaakt had. |
| b 1 Kon. 3:4. |
| 1 Kon. 3:4 En de koning ging naar Gíbeon om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandoffers offerde Sálomo op dat altaar. |
| 6 Genoemd een grote hoogte 1 Kon. 3:4. Zie de aant. |
| 1 Kon. 3:4 En de koning ging naar Gíbeon om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandoffers offerde Sálomo op dat altaar. |
| 7 Een stad in den stam van Benjamin. Zie 1 Kon. 3 op vers 4. |
| 1 Kon. 3:4 (kt.) En de koning ging naar Gíbeon om aldaar te offeren, omdat die hoogte groot was; duizend brandoffers offerde Sálomo op dat altaar. |
| c 1 Kron. 16:39; 21:29. |
| 1 Kron. 16:39 En den priester Zadok en zijn broederen, de priesters, voor den tabernakel des HEEREN op de hoogte welke te Gíbeon is; 1 Kron. 21:29 Want de tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en het altaar des brandoffers, was te dien tijde op de hoogte te Gíbeon. |
| 8 Dat is, de heilige tabernakel, van denwelken zie Exodus 26; insgelijks Lev. 1 op vers 1. |
| Exodus 26 DEN tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen; van fijn getweernd linnen en hemelsblauw en purper en scharlaken, met cherubs; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken. Lev. 1:1 (kt.) EN de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der samenkomst, zeggende: |
|
4 (Maar de ark Gods dhad David van 9Kirjath-Jeárim opgebracht ter plaatse die David voor haar bereid had; want hij had voor haar een tent te Jeruzalem gespannen.) |
| d 2 Sam. 6:2, 17. 1 Kron. 16:1. |
| 2 Sam. 6:2 En David maakte zich op en ging heen met al het volk dat bij hem was, van Baälim-Juda, om vandaar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam des HEEREN der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubs. 2 Sam. 6:17 Toen zij nu de ark des HEEREN inbrachten, stelden zij die in haar plaats, in het midden der tent, die David voor haar gespannen had; en David offerde brandoffers voor des HEEREN aangezicht, en dankoffers. 1 Kron. 16:1 TOEN zij de ark Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent welke David voor haar gespannen had; en zij offerden brandoffers en dankoffers voor het aangezicht Gods. |
| 9 Een stad in den stam van Juda. Zie Joz. 9:17. Richt. 18:12. 1 Sam. 7:1. Het vaderland van den profeet Uria, Jer. 26:20. |
| Joz. 9:17 Want toen de kinderen Israëls voorttogen, zo kwamen zij ten derden dage aan hun steden; hun steden nu waren Gíbeon en Chefíra en Beëroth en Kirjath-Jeárim. Richt. 18:12 En zij togen op en legerden zich bij Kirjath-Jeárim, in Juda; daarom noemden zij deze plaats Machané-Dan, tot op dezen dag; zie, het is achter Kirjath-Jeárim. 1 Sam. 7:1 TOEN kwamen de mannen van Kirjath-Jeárim en haalden de ark des HEEREN op en zij brachten ze in het huis van Abinádab op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleázar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. Jer. 26:20 Er was ook een man die in den Naam des HEEREN profeteerde, Uría, de zoon van Semája, van Kirjath-Jeárim; die profeteerde tegen deze stad en tegen dit land, naar al de woorden van Jeremía. |
|
5 Ook was het koperen altaar dat eBezáleël, de zoon van Uri, den zoon van Hur, gemaakt had, 10aldaar voor den tabernakel des HEEREN; Sálomo nu en de gemeente bezochten 11hetzelve. |
| e Ex. 38:1. |
| Ex. 38:1 HIJ maakte ook het brandofferaltaar van sittimhout; vijf ellen was deszelfs lengte en vijf ellen zijn breedte, vierkant, en drie ellen zijn hoogte. |
| 10 Niet te Jeruzalem, waar de ark was, maar te Gibeon, waar de tabernakel stond. |
| 11 Te weten koperen altaar, om daarop te offeren, naar Gods bevel, Lev. 17:3, 4. Anders: zochten Hem, te weten den Heere. |
| Lev. 17:3 Eenieder van het huis Israëls, die een os of lam of geit in het leger slachten zal, of die ze slachten zal buiten het leger, Lev. 17:4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
|
6 En Sálomo offerde daar, 12voor het aangezicht des HEEREN, op het koperen altaar, dat 13aan de tent der samenkomst was; en hij offerde daarop duizend brandoffers. |
| 12 Zie Lev. 1 op vers 3. |
| Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
| 13 Alzo Lev. 1:5. |
| Lev. 1:5 Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
|
7 In dienzelven nacht 14verscheen God aan Sálomo; en Hij zeide tot hem: Begeer wat Ik u geven zal. |
| 14 Te weten in een droom, 1 Kon. 3:5. Van de verschijning Gods door middel van dromen, zie Gen. 20 op vers 3. Gen. 28 op vers 12. |
| 1 Kon. 3:5 Te Gíbeon verscheen de HEERE Sálomo in een droom des nachts; en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. Gen. 20:3 (kt.) Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. Gen. 28:12 (kt.) En hij droomde; en zie, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en zie, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. |
|
8 En Sálomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid gedaan, fen Gij hebt mij koning gemaakt in zijn plaats; |
| f 1 Kron. 28:5. |
| 1 Kron. 28:5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Sálomo verkoren, dat hij zitten zou op den stoel des koninkrijks des HEEREN over Israël. |
|
9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden, gedaan aan mijn vader David; gwant Gij hebt mij koning gemaakt over een volk, menigvuldig 15als het stof der aarde. |
| g 1 Kon. 3:7. |
| 1 Kon. 3:7 Nu dan, HEERE mijn God, Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. |
| 15 Zie Gen. 13 op vers 16. |
| Gen. 13:16 (kt.) En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde; zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. |
|
10 hGeef mij nu 16wijsheid en wetenschap, dat ik voor het aangezicht van dit volk 17uitga en inga; want wie zou dit Uw groot volk 18kunnen
19richten? |
| h 1 Kon. 3:9, 11, 12. |
| 1 Kon. 3:9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandiglijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 1 Kon. 3:11 En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden; maar hebt begeerd verstand voor u om gerechtszaken te horen; 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. |
| 16 Zie van het onderscheid dezer twee gaven 1 Kon. 3 op vers 12. |
| 1 Kon. 3:12 (kt.) Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. |
| 17 Zie de verklaring van deze manier van spreken Num. 27 op vers 17. Deut. 31 op vers 2. |
| Num. 27:17 (kt.) Die voor hun aangezicht uitga en die voor hun aangezicht inga, en die hen uitleide en die hen inleide; opdat de vergadering des HEEREN niet zij als schapen die geen herder hebben. Deut. 31:2 (kt.) En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan. |
| 18 Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kon. 3:9. Hoewel het ook anderszins dikwijls in den zin is ingesloten, en wie zou richten? zoveel is als: wie zou kunnen richten? |
| 1 Kon. 3:9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandiglijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? |
| 19 Dat is, regeren; alzo in het volgende vers. Zie Richt. 2 op vers 16. |
| Richt. 2:16 (kt.) En de HEERE verwekte richters, die hen verlosten uit de hand dergenen die hen beroofden; |
|
11 Toen zeide God tot Sálomo: Daarom dat dit in uw 20hart geweest is en gij niet begeerd hebt rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch ook vele dagen begeerd hebt, maar wijsheid en wetenschap voor u begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, waarover Ik u koning gemaakt heb: |
| 20 Dat is, de begeerte en het voornemen uws harten. |
|
12 De wijsheid en de wetenschap is u gegeven; daartoe zal Ik u rijkdom en goederen en eer geven, 21dergelijke igeen koningen die vóór u geweest zijn, gehad hebben, en na u zal dergelijke niet zijn. |
| 21 Vgl. hiermede 1 Kon. 3:12 en de aant. daarop. Anders: dat den koningen die vóór u geweest zijn, zo niet is geschied, en na u zo niet geschieden zal. |
| 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. |
| i 1 Kon. 3:13. 1 Kron. 29:25. 2 Kron. 9:22. |
| 1 Kon. 3:13 Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal. 1 Kron. 29:25 En de HEERE maakte Sálomo groot ten hoogste voor de ogen van gans Israël; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, zodanige aan geen koning van Israël vóór hem geweest is. 2 Kron. 9:22 Alzo werd de koning Sálomo groter dan alle koningen der aarde, in rijkdom en wijsheid. |
|
13 Alzo kwam Sálomo te Jeruzalem, van de hoogte die te Gíbeon is, van voor de tent der samenkomst; en hij regeerde over Israël. |
14 En Sálomo kvergaderde wagens en ruiters, zodat hij duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters had; en hij legde ze in de 22wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. |
| k 1 Kon. 4:26; 10:26. 2 Kron. 9:25. |
| 1 Kon. 4:26 Sálomo had ook veertigduizend paardenstallen tot zijn wagens, en twaalfduizend ruiters. 1 Kon. 10:26 Daartoe vergaderde Sálomo wagens en ruiters, en hij had duizend en vierhonderd wagens en twaalfduizend ruiters, en legde ze in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. 2 Kron. 9:25 Ook had Sálomo vierduizend paardenstallen, en wagens, en twaalfduizend ruiters; en hij legde ze in de wagensteden en bij den koning te Jeruzalem. |
| 22 Dat is, in dewelke de wagens verbleven, en die goede weiden voor de paarden hadden. |
|
15 23En de koning maakte het zilver en het goud in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
| 23 Zie 1 Kon. 10 op vers 27. 2 Kron. 9:27. |
| 1 Kon. 10:27 (kt.) En de koning maakte het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. 2 Kron. 9:27 Ook maakte de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. |
|
16 24En lhet uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. |
| 24 Zie de verklaring van dit vers en het volgende 1 Kon. 10 op vss. 28, 29. |
| 1 Kon. 10:28 (kt.) En het uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. 1 Kon. 10:29 (kt.) En een wagen kwam op en ging uit van Egypte voor zeshonderd sikkelen
zilver, en een paard voor honderd en vijftig; en alzo voerden ze die uit door hun hand voor alle koningen der Hethieten en voor de koningen van Syrië. |
| l 1 Kon. 10:28. 2 Kron. 9:28. |
| 1 Kon. 10:28 En het uitbrengen der paarden was hetgeen Sálomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor den prijs. 2 Kron. 9:28 En zij brachten voor Sálomo paarden uit Egypte en uit al die landen. |
|
17 En zij brachten op en voerden een wagen uit van Egypte voor zeshonderd sikkelen zilver en een paard voor eenhonderd en vijftig; en alzo voerden zij die door hun hand uit voor alle koningen der Hethieten en voor de koningen van Syrië. |