VAN de benamingen van dit boek en het voorgaande kan de lezer zien den inhoud, gesteld over het eerste boek der Kronieken. In dit tweede wordt de historie van het volk Gods en hun koningen, zoals zij in het voorgaande boek gelaten was, vervolgd tot op de Babylonische gevangenis. Hoewel nu hier ook gesproken wordt van de koningen Israëls, die in het bijzonder zo genaamd werden nadat de tien stammen zich van het huis Davids afgezonderd hadden, nochtans is in dit boek de historie der koningen van Juda, voornamelijk van Ezra (zo men houdt) beschreven. Daartoe waren merkelijke redenen. Want benevens dat Juda de ware leer en den zuiveren godsdienst nog enigszins behouden had, waarvan de tien stammen zo afgeweken waren, dat God dezelve eindelijk door Salmaneser, den koning van Assyrië, uit hun land gevankelijk had laten wegvoeren zonder hoop van verlossing, en dat Juda dienvolgens dan eigenlijk Gods volk alleen was, wiens historie Ezra bijzonderlijk voorhad; zo moest ook de MESSIAS uit denzelven stam, ja, uit het koninklijke geslacht van David naar het vlees voortkomen. Om welke oorzaak de historie Zijner koninklijke voorvaderen van den aanvang af, tot Zijn toekomst toe, naarstiglijk opgetekend moest zijn, opdat de beloften Gods waarachtig bevonden zouden worden. En naardien in het voorgaande boek de historie van David beschreven is, zo wordt dit tweede nu aangevangen met het verhaal van de regering van Salomo, die in de plaats zijns vaders gekomen is. Hij wordt begiftigd extraordinairlijk met grote wijsheid, die hij van God begeerd had; waarbij gekomen is zowel rijkdom, dien hij aangelegd heeft in de bouwing van den tempel en andere gestichten, als eer, die hij ontvangen heeft van de omliggende volken. Maar om zijner zonden wil is zijn rijk verdeeld geworden, als zijn zoon Rehabeam in zijn plaats komen zou. Tien stammen zijn van Juda afgeweken, verkiezende Jerobeam tot hun koning. Van Rehabeam af zijn voorts in de successie van het koninkrijk van Juda gevolgd in orde: Abia, Asa, Josafat, Joram, Ahazia, Joas, Amazia, Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, Manasse, Amon, Josia, Joahaz, Jojakim, Jojachin, Zedekia; van dewelke velen afgodendienaren geweest zijn, sommigen de ware religie en den zuiveren godsdienst voorgestaan hebben, als Asa, Josafat, Joas, Amazia, Uzzia, Jotham, Hizkia, Josia; hoewel zij in den goeden ijver en de oprechte godvruchtigheid elkander ongelijk waren. Ook hebben enigen zich óf afgekeerd van het goede tot het kwade, als Joas en Amazia, óf bekeerd van het kwade tot het goede, als Manasse. Ondertussen heeft de Heere nooit opgehouden zowel de koningen als de ganse gemeente tot bekering te roepen, gebruikende hiertoe den dienst der profeten, dewelke gedurende dezen tijd elkander in groten getale gevolgd zijn van Elia en Elisa af, tot op Ezechiël en Daniël. Maar dewijl zij van de meeste menigte niet gehoord, ja, veracht en bespot werden, zo heeft de Heere dit koninkrijk van Juda eindelijk laten overheerd worden door Nebukadnezar, den koning van Babel, die de Joden in zijn land gevankelijk weggevoerd heeft; alwaar zij zeventig jaren gebleven zijn, totdat Cyrus, die de monarchie der Babyloniërs aan de Perzen gebracht heeft, hun de vrijheid heeft gegeven, om weder naar huis te keren, gelijk dit breder te zien is in de volgende boeken van Ezra en Nehemia. Zo is nu, naar sommiger rekening, in dit boek begrepen de historie van vierhonderd vier en twintig jaren. |