Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De kinderen van David |
1 DEZEN nu waren de kinderen van David die ahem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, van Ahinóam, de Jizreëlitische; de tweede Daniël, van Abígaïl, de Karmelitische; a 2 Sam. 3:2, enz. |
a 2 Sam. 3:2 En David werden zonen geboren te Hebron. Zijn eerstgeborene nu was Amnon, van Ahinóam, de Jizreëlitische; |
2 De derde Absalom, de zoon van Máächa, de dochter van Thalmai, den koning te Gesur; de vierde Adónia, de zoon van Haggith; |
3 De vijfde Sefátja, van Abítal; de zesde Jíthream, van zijn huisvrouw Egla. |
4 Zes zijn hem te Hebron geboren, want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaar regeerde hij te Jeruzalem. |
5 bDezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: Símea en Sobab en Nathan en Sálomo; deze vier zijn van Bath-Sua, de dochter van Ammiël. b 2 Sam. 5:14, enz. |
b 2 Sam. 5:14 En dit zijn de namen dergenen die hem te Jeruzalem geboren zijn: Sammúa en Sobab en Nathan en Sálomo, |
6 Daartoe Jibchar en Elisáma en Elifélet, |
7 En Noga en Nefeg en Jafía, |
8 En Elisáma en Eljáda en Elifélet, negen. |
9 Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en Thamar, hun zuster. |
10 Sálomo’s zoon nu was cRehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat; c 1 Kon. 11:43; 14:31; 15:8, 24. |
c 1 Kon. 11:43 Daarna ontsliep Sálomo met zijn vaderen en werd begraven in de stad van zijn vader David; en Rehábeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 1 Kon. 14:31 En Rehábeam ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische; en zijn zoon Abíam regeerde in zijn plaats. 1 Kon. 15:8 En Abíam ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en Asa, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. 1 Kon. 15:24 En Asa ontsliep met zijn vaderen en werd begraven met zijn vaderen in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Jósafat werd koning in zijn plaats. |
11 Zijn zoon was dJoram; zijn zoon was Aházia; zijn zoon was Joas; d 2 Kon. 8:16, 25; 11:2. |
d 2 Kon. 8:16 In het vijfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israël, toen Jósafat koning was van Juda, begon Jehóram, de zoon van Jósafat, den koning van Juda, te regeren. 2 Kon. 8:25 In het twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israël, begon Aházia, de zoon van Jehóram, den koning van Juda, te regeren. 2 Kon. 11:2 Maar Joséba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Aházia, nam Joas, den zoon van Aházia, en stal hem uit het midden van des konings zonen die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athália, dat hij niet gedood werd. |
12 Zijn zoon was eAmázia; zijn zoon was Azária; zijn zoon was Jotham; e 2 Kon. 12:21; 14:21; 15:7. |
e 2 Kon. 12:21 Want Józacar, de zoon van Símeath, en Józabad, de zoon van Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amázia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 14:21 En het ganse volk van Juda nam Azária (die nu zestien jaar oud was), en zij maakten hem koning in plaats van zijn vader Amázia. 2 Kon. 15:7 En Azária ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats. |
13 fZijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkía; zijn zoon was Manasse; f 2 Kon. 15:38; 16:20; 20:21; 21:18. |
f 2 Kon. 15:38 En Jotham ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 16:20 En Achaz ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en Hizkía, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 20:21 En Hizkía ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 21:18 En Manasse ontsliep met zijn vaderen en werd begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. |
14 gZijn zoon was Amon; zijn zoon was Josía. g 2 Kon. 22:1, enz. |
g 2 Kon. 22:1 JOSÍA was acht jaar oud toen hij koning werd, en regeerde een en dertig jaar te Jeruzalem; de naam zijner moeder was Jedída, een dochter van Adája, van Bozkath. |
15 De hzonen van Josía nu waren dezen: de eerstgeborene Jóhanan, de tweede Jójakim, de derde Zedekía, de vierde Sallum. h 2 Kon. 23:30, 34. |
h 2 Kon. 23:30 En zijn knechten voerden hem dood op een wagen, van Megiddo, en brachten hem te Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf; en het volk des lands nam Jóahaz, den zoon van Josía, en zij zalfden hem en maakten hem koning in zijns vaders plaats. 2 Kon. 23:34 Ook maakte Farao Necho Eljakim, den zoon van Josía, koning in de plaats van zijn vader Josía en veranderde zijn naam in Jójakim; maar Jóahaz nam hij mede, en hij kwam in Egypte en stierf aldaar. |
16 De kinderen van Jójakim nu waren: iJechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. i 2 Kon. 24:6, 17. |
i 2 Kon. 24:6 En Jójakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jójachin werd koning in zijn plaats. 2 Kon. 24:17 En de koning van Babel maakte Mattánja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekía. |
17 En de kkinderen van Jechónia waren Assir; zijn zoon was Sealthiël. k Matth. 1:11, 12. |
k Matth. 1:11 En Josías gewon Jechónias en zijn broeders, omtrent de Babylonische overvoering; Matth. 1:12 En na de Babylonische overvoering gewon Jechónias Saláthiël, en Saláthiël gewon Zorobábel; |
18 De zonen
van dezen waren Malchíram en Pedája en Senázar, Jekámja, Hósama en Nedábja. |
19 De kinderen van Pedája nu waren Zerubbábel en Simeï; en de kinderen van Zerubbábel waren Mesullam en Hanánja, en Selómith was hunlieder zuster; |
20 En Hasúba en Ohel en Beréchja en Hasadja, Jusabhésed, vijf. |
21 De kinderen van Hanánja nu waren Pelátja en Jesaja. De kinderen van Refája, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechánja. |
22 De kinderen nu van Sechánja waren Semája; en de kinderen van Semája waren Hattus en Jígeal en Baríah en Neárja en Safat, zes. |
23 En de kinderen van Neárja waren Eljóënai en Hizkía en Azríkam, drie. |
24 En de kinderen van Eljóënai waren Hodájeva en Eljasib en Pelája en Akkub en Jóhanan en Delája en Anáni, zeven. |