Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 3 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 3

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De zonen van David, vs. 1, enz. De koningen van Juda van Salomo tot op Zedekia, 10. De nakomelingen van Jechonia, anders Jojachin genoemd, 17.
 
De kinderen van David
1 DEZEN nu waren de kinderen van David die ahem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, van Ahinóam, de 1Jizreëlitische; de tweede 2Daniël, van Abígaïl, de 3Karmelitische;
a 2 Sam. 3:2, enz. verwijsteksten
1 Jizreël was een stad in den stam van Juda, Joz. 15:56. verwijsteksten
2 Hij wordt Chileab genoemd 2 Sam. 3:3. verwijsteksten
3 Dat is, die geboortig was te Karmel, een stad in Juda gelegen, Joz. 15:55. 1 Sam. 27:3. verwijsteksten
 
2 De derde Absalom, de zoon van Máächa, de dochter van Thalmai, den koning te Gesur; de vierde Adónia, de zoon van Haggith;
3 De vijfde Sefátja, van Abítal; de zesde Jíthream, van zijn 4huisvrouw Egla.
4 Het woord huisvrouw, ofschoon het alleen hier staat, zo past het nochtans ook op de vrouwen in de naastvoorgaande verzen genoemd.
 
4 Zes zijn hem te Hebron geboren, want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaar regeerde hij te Jeruzalem.
5 bDezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: 5Símea en Sobab en Nathan en Sálomo; deze vier zijn van 6Bath-Sua, de dochter van 7Ammiël.
b 2 Sam. 5:14, enz. verwijsteksten
5 Anders Sammua genoemd, 2 Sam. 5:14. verwijsteksten
6 Deze wordt ook Bathseba genoemd, een dochter van Eliam, 2 Sam. 11:3. verwijsteksten
7 Anders: Eliam, 2 Sam. 11:3. verwijsteksten
 
6 Daartoe Jibchar en 8Elisáma en Elifélet,
8 Anders: Elisua, 2 Sam. 5:15. verwijsteksten
 
7 En Noga en Nefeg en Jafía,
8 En Elisáma en 9Eljáda en Elifélet, negen.
9 Hij wordt Beëljada genoemd 1 Kron. 14:7. verwijsteksten
 
9 Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en 10Thamar, hun zuster.
10 Dit was de zuster van Absalom, 2 Sam. 13:1. verwijsteksten
 
10 11Sálomo’s zoon nu was cRehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat;
11 Hier worden voortaan de koningen van Juda gesteld, die van Salomo gekomen zijn, tot op Jechonia.
c 1 Kon. 11:43; 14:31; 15:8, 24. verwijsteksten
 
11 Zijn zoon was dJoram; zijn zoon was 12Aházia; zijn zoon was Joas;
d 2 Kon. 8:16, 25; 11:2. verwijsteksten
12 Hebr. Achazjahu.
 
12 Zijn zoon was 13eAmázia; zijn zoon was 14Azária; zijn zoon was Jotham;
13 Hebr. Amatsiahu.
e 2 Kon. 12:21; 14:21; 15:7. verwijsteksten
14 Anders: Uzzia, 2 Kon. 15:30, 34. verwijsteksten
 
13 fZijn zoon was Achaz; zijn zoon was 15Hizkía; zijn zoon was Manasse;
f 2 Kon. 15:38; 16:20; 20:21; 21:18. verwijsteksten
15 Hebr. Chizkiahu.
 
14 gZijn zoon was Amon; zijn zoon was 16Josía.
g 2 Kon. 22:1, enz. verwijsteksten
16 Hebr. Josijahu.
 
15 De hzonen van Josía nu waren dezen: de eerstgeborene 17Jóhanan, de tweede 18Jójakim, de derde 19Zedekía, de vierde Sallum.
h 2 Kon. 23:30, 34. verwijsteksten
17 Hij wordt Joahaz genoemd 2 Kon. 23:30, ook Sallum, Jer. 22:11. verwijsteksten
18 Hij wordt ook Eljakim genoemd, 2 Kon. 23:34. verwijsteksten
19 Hebr. Tsidkijahu. Hij wordt Mattanja genoemd 2 Kon. 24:17. verwijsteksten
 
16 De kinderen van Jójakim nu waren: i20Jechónia zijn zoon, 21Zedekía zijn zoon.
i 2 Kon. 24:6, 17. verwijsteksten
20 Hij wordt ook Jojachin genoemd, 2 Kon. 24:6, en door kleinachting Chonia, Jer. 22:24, 28. verwijsteksten
21 Deze zou, naar het gevoelen van sommigen, dezelfde Zedekia zijn die in het voorgaande vers genoemd is de zoon van Josia en oom van Jechonia, 2 Kon. 24:17; maar hier genoemd een zoon van Jechonia, omdat hij hem in het koninkrijk gevolgd is, gelijk de kinderen hun vaders in de erfgoederen volgen. Alzo zou ook Sealthiël een zoon van Jechonia genoemd worden, omdat hij hem in de vorstelijke regering, als naaste erfgenaam, gevolgd is. En Jechonia zou te Babel zonder kinderen gestorven zijn, uit Jer. 22:30, en Sealthiël eigenlijk een zoon geweest zijn van Neri, van de nakomelingen van Nathan, den zoon van David, den broeder van Salomo, Luk. 3:27, 31. Anderen zeggen dat deze Zedekia vers 16 een ander is dan vers 15 staat. Ten eerste, omdat in geen geslachtsregister aan een zoon twee vaders uitdrukkelijk worden toegeschreven; ten tweede, omdat de oom niet kan wezen de zoon van zijn neef; en dat (naar hun gevoelen) nog geen voorbeeld in enig geslachtsregister is bevonden, waar het woord zoon (hoewel het anders verscheidenlijk gebruikt wordt) een navolger in de regering zou betekenen. Dewijl Sealthiël vers 17 de zoon van Jechonia eigenlijk genoemd wordt, omdat hij van hem gegenereerd is, Matth. 1:12, en verscheiden is van een anderen Sealthiël, Lukas 3, die gegenereerd is van Neri, Luk. 3:27, zodat dezelfde namen geen zekere tekenen zijn van dezelfde personen; als te zien is Luk. 3:24 vgl. met vers 29, en 1 Kron. 6:7, 8 vgl. met vss. 11, 12. Gelijk ook Jer. 22:28, 30 aan Jechonia zaad wordt toegeschreven, waartegen het Hebreeuwse woord ariri (aldaar gebruikt) niet strijdt, hetwelk betekent ontbloot, somwijlen ten aanzien van kinderen, somwijlen ten aanzien van land en goed, dat is, uitgeworpen, hetwelk met Jer. 22:28 overeenkomt. Van deze beide gevoelens zal de verstandige lezer mogen oordelen. verwijsteksten
 
17 En de kkinderen van Jechónia waren 22Assir; zijn zoon was Sealthiël.
k Matth. 1:11, 12. verwijsteksten
22 Anders: des gevangenen; hij is gevankelijk naar Babylon gevoerd, 2 Kon. 24:15. verwijsteksten
 
18 De zonen 23van dezen waren Malchíram en Pedája en Senázar, Jekámja, Hósama en Nedábja.
23 Te weten Sealthiël.
 
19 De kinderen van Pedája nu waren Zerubbábel en Simeï; en de kinderen van Zerubbábel waren Mesullam en Hanánja, en Selómith was hunlieder zuster;
20 En Hasúba en Ohel en Beréchja en Hasadja, Jusabhésed, 24vijf.
24 Hij wil niet zeggen dat deze vijf zijn geweest Zerubbabels zonen; zij zijn Mesullams zonen geweest, en Zerubbabel is hun grootvader geweest.
 
21 De kinderen van Hanánja nu waren Pelátja en Jesaja. De kinderen van Refája, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja, de kinderen van Sechánja.
22 De kinderen nu van Sechánja waren Semája; en de kinderen van Semája waren Hattus en Jígeal en Baríah en Neárja en Safat, 25zes.
25 Onder deze zes moet Semaja zelf mede gerekend worden; Semaja was, eigenlijk te spreken, de zoon van Sechanja, de anderen waren zijn neven.
 
23 En de kinderen van Neárja waren Eljóënai en Hizkía en Azríkam, drie.
24 En de kinderen van Eljóënai waren 26Hodájeva en Eljasib en Pelája en Akkub en Jóhanan en Delája en Anáni, zeven.
26 Hebr. Hodajevahu. Behalve de bovenverhaalde eigennamen, die bij de Hebreeën in hu uitgaan, zijn er nog vele in de bijbelse historiën, welke altegader aan te tekenen te lang en den lezer verdrietig vallen zou.

Einde 1 Kronieken 3