Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 23 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 23

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David heeft kort voor zijn dood zijn zoon Salomo koning verklaard, vs. 1, enz. En hij heeft de Levieten, van dertig jaren af en daarboven, doen tellen, die bevonden worden acht en dertig duizend man sterk te zijn, 3. Zij worden verdeeld tot verscheidene ambten, naar hun families, 4, enz.
 
Indeling en taak der Levieten
1 TOEN nu David oud was en zat van dagen, maakte hij zijn zoon Sálomo ten koning over Israël.
2 En 1hij vergaderde al de vorsten van Israël, ook de priesters en de Levieten.
1 Te weten, eer hij Salomo koning verklaarde, als af te leiden is uit de hoofdstukken 28 en 29.
 
3 En de Levieten werden geteld 2van dertig jaar af en daarboven; en hun getal was 3naar hun 4hoofden, aan mannen acht en dertig duizend.
2 Hebr. van den zoon van dertig jaar; dat is, van zulken die dertig jaar oud waren. Zie hiervan een wet Num. 3:15; 4:23; 8:24. verwijsteksten
3 Dat is, naar het getal hunner hoofden.
4 Of: koppen. Hebr. hersenbekkens. Alzo ook vers 24. verwijsteksten
 
4 Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zesduizend 5ambtlieden en rechters;
5 Zie 1 Kron. 26:29. Deut. 16:18. verwijsteksten
 
5 En vierduizend portiers, en 6vierduizend 7lofzangers des HEEREN met instrumenten, die ik gemaakt heb, zeide David, 8om lof te zingen.
6 Hieronder zijn begrepen de voorzangers, of zangmeesters, die in getal waren tweehonderd acht en tachtig, 1 Kron. 25:1, 7, enz. verwijsteksten
7 Hebr. lovende den Heere.
8 Hebr. om te loven.
 
6 En 9David verdeelde hen in 10verdelingen, naar de kinderen van Levi: 11Gerson, Kahath en Merári.
9 Als een profeet, 2 Kron. 8:14, en uit Gods bevel door Gad en Nathan, 2 Kron. 29:25. verwijsteksten
10 Of: hopen, klassen.
11 Zie Gen. 46:11. Ex. 6:15. Num. 26:57. 1 Kron. 6:1. verwijsteksten
 
7 Uit de Gersonieten waren 12Ladan en 13Simeï.
12 Anders Libni genoemd, Num. 3:18. 1 Kron. 6:17. verwijsteksten
13 Zie van dezen op vers 10. verwijsteksten
 
8 14De kinderen van Ladan waren dezen: Jehíël, het 15hoofd, en Zetham en Joël, drie.
14 Dat is, de nakomelingen, die ten tijde van David geleefd hebben en hoofden van hun geslacht geweest zijn. Aldus wordt ook het woord kinderen genomen vers 9. verwijsteksten
15 Dat is, de voornaamste. En zo voortaan.
 
9 De kinderen van 16Simeï waren Selómith en Hazíël en Haran, drie; dezen waren de hoofden 17der vaderen van Ladan.
16 Deze Simeï is de zoon van Gerson niet geweest, maar de zoon van Ladan. Van de nakomelingen van Simeï den zoon van Gerson, wordt gesproken vers 10. verwijsteksten
17 Dat is, der vaderlijke geslachten.
 
10 De kinderen van 18Simeï nu waren Jahath, 19Zina en Jeüs en Bería; dezen waren de kinderen van Simeï, vier.
18 Den broeder van Ladan, vers 7. verwijsteksten
19 Anders: Ziza, vers 11. verwijsteksten
 
11 En Jahath was het hoofd, en Ziza de tweede; maar Jeüs en Bería 20hadden niet vele kinderen; daarom 21waren zij in het vaderlijke huis maar van één telling.
20 Hebr. vermenigvuldigden de kinderen niet.
21 Dat is, zij werden voor ééns vaders huis gerekend, te weten in het huis van hun vader Simeï.
 
12 De kinderen van Kahath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël, vier.
13 aDe kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. bAäron nu werd afgezonderd, 22dat hij heiligde 23de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid 24te zegenen.
a Ex. 6:19. verwijsteksten
b Ex. 28:1, enz. Hebr. 5:4. verwijsteksten
22 Te weten, om de heilige dingen heiliglijk te mogen handelen en bedienen, waartoe dezelve van God geheiligd en verordineerd waren; onder deze heilige dingen kan men verstaan de beide altaren, de tafel, den gouden kandelaar, de ark des verbonds, enz. Wanneer iemand anders dan de priesters deze dingen aanroerde, zo wordt gezegd dat die dingen verontreinigd of ontheiligd werden.
23 Hebr. de heiligheid der heiligheden.
24 Zie den vorm van zegening Num. 6:24. verwijsteksten
 
14 Aangaande nu Mozes, den man Gods, 25zijn kinderen werden genoemd onder den stam van Levi.
25 Hij wil zeggen, dat de zonen van Mozes in de bediening der geestelijke zaken den anderen Levieten of Kahathieten gelijk zijn gebleven, die van het priesterlijke huis Aärons niet waren; alhoewel hun vader een politiek regent was. Zie wijders 1 Kron. 26 op vers 29. verwijsteksten
 
15 cDe kinderen van Mozes waren Gersom en Eliëzer.
c Ex. 2:22; 18:3. verwijsteksten
 
16 Van de kinderen van Gersom was Sebúël het hoofd.
17 26De kinderen van Eliëzer nu waren dezen: Rehábja het hoofd; en Eliëzer had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehábja vermeerderden ten hoogste.
26 Hier staat kinderen voor kind, gelijk Gen. 46:23. 1 Kron. 2:8, 31. En hij wordt het hoofd genaamd, dat is, de eerste, alhoewel daar geen tweede wordt uitgedrukt, omdat hij de eerstgeborene zijns vaders was. Alzo staat er Matth. 1:25, dat Jezus de eerstgeboren Zoon van Maria was, waaruit geenszins bewezen kan worden dat de heilige maagd Maria daarna meer zonen of kinderen gehad heeft. verwijsteksten
 
18 Van de kinderen van Jizhar was Selómith het hoofd.
19 Aangaande de kinderen van Hebron: Jería was het hoofd, Amárja de tweede, Jaháziël de derde en Jekámam de vierde.
20 Aangaande de kinderen van Uzziël: Micha was het hoofd, en Jissía de tweede.
21 De kinderen van Merári waren Máheli en Musi; de kinderen van Máheli waren Eleázar en Kis.
22 En Eleázar stierf, en hij had geen zonen, maar dochters; en de kinderen van Kis, haar 27broeders, 28namen haar.
27 Dat is, neven; te weten de zonen van huns vaders broeder.
28 Te weten ten huwelijk.
 
23 De kinderen van Musi waren Máheli en Eder en Jerémoth, drie.
24 Dit zijn de kinderen van Levi naar het huis hunner vaderen, de hoofden der vaderen, naar hun gerekenden in het getal der namen naar hun hoofden, doende het werk van den dienst van het huis des HEEREN, 29van twintig jaar oud en daarboven.
29 Hebr. van den zoon van twintig jaar.
 
25 Want David 30had gezegd: De HEERE, de God Israëls, heeft Zijn volk rust gegeven; en Hij zal te Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid.
30 Of: zeide; te weten, nadat hij de ark des verbonds tot zich genomen en op den burcht Sion had laten brengen.
 
26 En ook 31aangaande de Levieten, 32dat zij den tabernakel, noch enig van deszelfs gereedschap, tot deszelfs dienst behorende, niet meer zouden dragen.
31 Te weten: had David gezegd.
32 Deze last was hun opgelegd, Numeri 4, doch niet langer dan dat de tabernakel van de ene plaats tot de andere moest verzet en verdragen worden. Hier geeft dan David reden waarom hij den Levieten anderen last heeft opgelegd in of omtrent den tempel dan zij hadden omtrent den tabernakel, die somtijds verplaatst werd; hetwelk niet geschiedde nadat God een zekere plaats verkoren had, waar Hij voortaan gestadig wilde gediend wezen. En dewijl de Levieten nu omtrent den tempel zwaarderen last en dienst zouden hebben dan toen de tabernakel nog was, zo heeft men tot die bediening meer personen moeten gebruiken, en daarom tot dezen dienst laten komen, die twintig jaren oud waren en daarboven, vers 24. verwijsteksten
 
27 Want naar de laatste 33woorden van David 34werden de kinderen van Levi geteld, van twintig jaar oud en daarboven;
33 Dat is, bevel, ordinantie, die hij gemaakt heeft door ingeving des Heiligen Geestes, of naar het aanzeggen der profeten.
34 Hebr. waren deze het getal der, enz.
 
28 Omdat hun standplaats was 35aan de hand 36der zonen van Aäron in den dienst van het huis des HEEREN, over de voorhoven en over de kamers en over de reiniging 37van alle heilige dingen, en het werk van den dienst van het huis Gods;
35 Zie Num. 3:6, 9; 18:2, 3. verwijsteksten
36 Dat is, der priesters. Alzo ook vers 32. verwijsteksten
37 Hebr. van alle heiligheid.
 
29 Te weten 38tot het brood der toerichting en tot 39de meelbloem ten spijsoffer en tot ongezuurde vladen en 40tot de pannen en tot 41het gerooste, en 42tot alle maat en 43afmeting;
38 Hetwelk ordentelijk in twee rijen gelegd werd op de tafel voor den voorhang van het allerheiligste.
39 Zie Lev. 2:1. verwijsteksten
40 Dat is, tot het gebakkene in de pannen.
41 Anders: gebradene, gefruite, gefrikasseerde.
42 Versta dit alzo, dat de Levieten daarop acht moesten geven, dat het spijsoffer zijn rechte en behoorlijke maat had van meelbloem, olie en wijn.
43 Dat is, zij moesten ook de plaatsen in den tempel recht afmeten, in dewelke dit of dat deel van den godsdienst verricht zou worden, of waar iets geschieden of niet geschieden mocht.
 
30 En om 44alle morgens te staan om den HEERE te loven en te prijzen, en desgelijks des avonds;
44 Hebr. in morgen, in morgen.
 
31 En tot al het offeren der brandoffers des HEEREN op de sabbatten, op de nieuwe maanden, en op de gezette 45hoogtijden, in getal, naar de wijze onder hen, geduriglijk voor het aangezicht des HEEREN;
45 Ja, zij moesten ook acht geven op de dagelijkse avond- en morgenoffers, ook op die welke voor particuliere personen door de priesters geofferd werden.
 
32 En dat zij de wacht van de tent der samenkomst zouden waarnemen en de wacht des heiligdoms en de wacht der zonen van Aäron, 46hun broederen, in den dienst van het huis des HEEREN.
46 Dat is, hun bloedverwanten.

Einde 1 Kronieken 23