Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Davids helden te Ziklag
1 DEZEN nu zijn het die tot David kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor het aangezicht van Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden die tot dien krijg hielpen,
2 Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin.
3 Het hoofd was Ahiëzer, en Joas, zonen van Semáä, den Gibeathiet; daarna Jeziël en Pelet, zonen van Azmáveth; en Berácha, en Jehu, de Anathothiet;
4 En Jísmaja, de Gibeoniet, was een held onder de dertig en over dertig gesteld; en Jírmeja en Jaháziël en Jóhanan en Józabad, de Gederathiet;
5 Elúzai en Jerímoth en Beálja en Semárja en Sefátja, de Harufiet;
6 Elkana en Jissía en Azáreël en Joëzer en Jasóbam, de Korachieten;
7 En Joëla en Zebádja, de zonen van Jeróham, van Gedor.
8 Ook scheidden zich van de Gadieten af tot David in die vesting naar de woestijn, kloeke helden, krijgslieden ten oorlog, toegerust met rondas en schild; en hun aangezichten waren aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeën op de bergen in snelheid.
9 Ezer was het hoofd; Obadja de tweede; Eliab de derde;
10 Mismánna de vierde; Jírmeja de vijfde;
11 Attai de zesde; Elíël de zevende;
12 Jóhanan de achtste; Elzabad de negende;
13 Jírmeja de tiende; Machbánnai de elfde.
14 Dezen waren van de kinderen van Gad, hoofden des heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend.
15 Deze zelven zijn het die over de Jordaan gingen in de eerste maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven al de inwoners der laagten tegen het oosten en tegen het westen.
16 Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot David.
17 En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is om mij aan mijn vijanden bedrieglijk over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen zie het en straffe het.
18 En de Geest toog Amásai aan, den overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï; vrede, vrede zij u en vrede uw helpers, want uw God helpt u. Toen nam David hen aan en stelde hen tot hoofden der benden.
19 Er avielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam om tegen Saul te strijden, alhoewel zij hen niet hielpen; want de vorsten der Filistijnen verlieten hem met rade, zeggende: Met gevaar van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. a 1 Sam. 29:1. verwijsteksten
20 Toen hij naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah en Józabad en Jedíaël en Michaël en Józabad en Elihu en Zillethai, hoofden der duizenden die in Manasse waren.
21 En dezen hielpen David mede tegen die benden, want al dezen waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir.
22 Want er kwamen er te dien tijde dag bij dag tot David om hem te helpen, tot een groot leger toe, als een leger Gods.
 
Davids leger te Hebron
23 En dit zijn de getallen der hoofden dergenen die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den mond des HEEREN:
24 Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen droegen, waren zesduizend en achthonderd, toegerust ten heire;
25 Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire, zevenduizend en honderd;
26 Van de kinderen van Levi, vierduizend en zeshonderd;
27 En Jehójada was overste der Aäronieten, en met hem waren er drieduizend en zevenhonderd;
28 En Zadok was een jongeling, een kloek held, en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten;
29 En van de kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drieduizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het met het huis van Saul hielden;
30 En van de kinderen van Efraïm, twintigduizend en achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner vaderen;
31 En van den halven stam van Manasse achttienduizend, die met namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen om David koning te maken;
32 En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israël doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en al hun broeders pasten op hun woord;
33 Uit Zebulon, uitgaande in het heir, toegerust ten strijde met alle krijgswapenen, vijftigduizend; en om een slagorde te houden met een onwankelbaar hart;
34 En uit Naftali, duizend oversten, en bij hen met rondas en spies zeven en dertig duizend;
35 En uit de Danieten, ten strijde toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd;
36 En uit Aser, uitgaande in het heir om krijgsorde te houden, waren veertigduizend;
37 En van gene zijde van de Jordaan, van de Rubenieten en Gadieten en den halven stam van Manasse, met allerlei krijgsgereedschap ten oorlog, honderd en twintig duizend.
38 Al deze krijgslieden, die zich in slagorde konden houden, kwamen met een volkomen hart te Hebron, om David koning te maken over gans Israël. En ook was al het overige van Israël één hart om David ten koning te maken.
39 En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders hadden voor hen wat toebereid.
40 En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar en Zebulon en Naftali, brachten brood op ezels en op kemels, en op muildieren en op runderen, meelspijze, stukken vijgen en stukken rozijnen, en wijn en olie, en runderen en kleinvee in menigte; want er was blijdschap in Israël.

Einde 1 Kronieken 12